Examples of using "Trauen" in a sentence and their dutch translations:
Men kan haar niet vertrouwen.
Wij vertrouwen geen vreemdelingen.
Hij kon zijn eigen ogen niet geloven.
Ik kan je niet vertrouwen.
Ik kan u niet vertrouwen.
Hij kon zijn eigen ogen niet geloven.
Ik kan mijn ogen niet geloven.
Ik kan mijn ogen bijna niet geloven.
We vertrouwen hem.
Men kan politici niet vertrouwen.
moeten mensen zich op hun gemak voelen om ze op te zoeken.
Ik dacht dat mijn ogen mij bedrogen.
Tom is iemand die niet te vertrouwen is.
Maria zegt dat ze alleen ons tweeën kan vertrouwen.
Dan voelen kleine wezens zich het veiligst.
- Men kan hem niet vertrouwen.
- Je kan hem niet vertrouwen.
Ik kan mijn ogen niet geloven.
Ik kan niet op haar rekenen.
Ik kon mijn oren nauwelijks geloven toen ik het nieuws hoorde.
- Men kan hem niet vertrouwen.
- Je kan hem niet vertrouwen.