Examples of using "Ticket" in a sentence and their dutch translations:
Heb je een kaartje?
- Uw ticket, alstublieft.
- Uw kaartje, alstublieft.
Heb je een kaartje?
- Vergeet je ticket niet.
- Vergeet uw ticket niet.
- Heb je een kaartje?
- Heb je de kaartjes?
- Hebben jullie de kaartjes?
Ik ben mijn kaartje kwijt.
Pak een ticket voor me.
Mag ik je kaartje?
De kaart is een week geldig.
Waar heeft u het ticket gekocht?
Uw kaartje, alstublieft.
Heb je een kaartje?
De conducteur is vergeten mijn kaartje te stempelen.
Ik wil graag een ticket naar Trier.
Ik heb geen ticket.
Heb je een kaartje?
Heb je een retourkaartje gekocht?
- Uw ticket, alstublieft.
- Uw kaartje, alstublieft.
Ik heb ze gezegd dat ze me een nieuw ticket moeten opsturen.
Om in de bus te stappen moet ge een kaartje kopen.
Waar kan ik een kaartje kopen?
Het ticket is geldig tot en met maandag.
Heb je een retourkaartje gekocht?
Het ticket is geldig tot en met maandag.