Examples of using "Skilaufen" in a sentence and their dutch translations:
- We gingen naar de berg om te skiën.
- We gingen naar de bergen om te skiën.
Ik ben afgelopen winter in Canada gaan skiën.
Ik ben afgelopen winter in Canada gaan skiën.
Ik wil met Tom gaan skiën.
- We gingen naar de berg om te skiën.
- We gingen naar de bergen om te skiën.