Translation of "Schreibtisch" in Dutch

- Dies ist mein Schreibtisch.
- Das ist mein Schreibtisch.

Dit is mijn bureau.

- Der Schreibtisch ist staubig.
- Auf dem Schreibtisch ist eine Staubschicht.

Het bureau is stoffig.

Der Schreibtisch ist staubbedeckt.

De schrijftafel zit onder het stof.

Mein Schreibtisch ist alt.

Mijn bureau is oud.

Der Schreibtisch ist meiner.

De schrijftafel is van mij.

- Dein Buch ist auf dem Schreibtisch.
- Dein Buch liegt auf dem Schreibtisch.
- Dein Buch befindet sich auf dem Schreibtisch.

Je boek ligt op het bureau.

Was liegt auf dem Schreibtisch?

Wat ligt er op het bureau?

Auf dem Schreibtisch liegt ein Wörterbuch.

Er ligt een woordenboek op de schrijftafel.

Warum bist du unter dem Schreibtisch?

Waarom zit je onder het bureau?

Das Wörterbuch liegt auf dem Schreibtisch.

Het woordenboek ligt op het bureau.

Eine Münze rollte unter den Schreibtisch.

Er rolde een muntje van het bureau.

Dieser Schreibtisch ist aus Holz hergestellt.

Het bureau is gemaakt uit hout.

Ein Apfel ist auf dem Schreibtisch.

Er ligt een appel op het bureau.

Lag auf dem Schreibtisch ein Buch?

Lag er een boek op de schrijftafel?

Dein Buch liegt auf dem Schreibtisch.

Je boek ligt op het bureau.

- Leg es nicht auf meinen Schreibtisch!
- Nicht auf meinen Schreibtisch!
- Leg das nicht auf meinen Tisch!

Zet het niet op mijn schrijftafel.

Die Armbanduhr auf dem Schreibtisch gehört mir.

Het horloge op het bureau is van mij.

Er bemerkte einen Brief auf dem Schreibtisch.

Hij bemerkte een brief op de schrijftafel.

Wie viele Kulis liegen auf dem Schreibtisch?

Hoeveel pennen liggen er op de schrijftafel?

Ich habe einen Schreibtisch aus Holz gebaut.

Ik maakte een bureau van hout.

Dein Buch befindet sich auf dem Schreibtisch.

Uw boek ligt op de schrijftafel.

Deine Armbanduhr befindet sich auf dem Schreibtisch.

Je horloge ligt op het bureau.

Ich werde um einen neuen Schreibtisch bitten.

Ik zal om een nieuwe schrijftafel vragen.

Jedes Zimmer ist mit einem großen Schreibtisch ausgestattet.

Iedere kamer is met een groot bureau uitgerust.

Das Radio auf dem Schreibtisch ist ein Sony.

De radio op het bureau is een Sony.

Auf dem Schreibtisch sind zwei oder drei Kugelschreiber.

Er liggen twee of drie pennen op het bureau.

Dieser Schreibtisch ist etwas zu niedrig für mich.

Deze lessenaar is iets te laag voor mij.

Was haben ein Rabe und ein Schreibtisch gemeinsam?

Waarom lijkt een raaf op en schrijftafel?

"Wo sind die Bücher?" "Sie sind auf dem Schreibtisch."

"Waar zijn de boeken?" "Ze liggen op de schrijftafel."

Über meinem Schreibtisch hängt ein gerahmtes Foto meiner Familie.

Een ingelijste foto van mijn familie hangt boven mijn bureau.

- Was liegt auf dem Schreibtisch?
- Was ist auf dem Tisch?

Wat ligt er op het bureau?

Dieser Schreibtisch, den ich gestern gekauft habe, ist sehr groß.

Dit bureau, dat ik gisteren gekocht heb, is erg groot.

- Was haben ein Rabe und ein Schreibtisch gemeinsam?
- Was ist der Unterschied zwischen einem Raben und einem Schreibtisch?
- Warum gleicht ein Rabe einem Schreibpult?

Waarom lijkt een raaf op en schrijftafel?

Ich spreche von diesem Stift, nicht jenem dort auf dem Schreibtisch.

Ik heb het over deze pen, niet die daar op het bureau.

Während ich meinen Schreibtisch ausräumte, fiel mir dieses alte Bild in die Hände.

Toen ik mijn bureau aan het opruimen was, kwam ik deze oude foto tegen.

- Tom schaltete seine Schreibtischlampe aus.
- Tom machte seine Lampe auf dem Schreibtisch aus.

Tom deed de bureaulamp uit.

- Da liegt ein Apfel auf dem Tisch.
- Es liegt ein Apfel auf dem Schreibtisch.

Er ligt één appel op de tafel.

Ich fand eine Notiz auf meinem Schreibtisch, weiß aber nicht, von wem sie stammt.

Ik heb een briefje op mijn bureau gevonden, maar ik weet niet van wie het is.

Ich habe so viele Gerätschaften auf meinem Schreibtisch, dass ich mir schon wie ein Geheimagent vorkomme.

Ik heb zoveel apparaten op mijn bureau dat ik me al een geheim agent voel.

- Ein Apfel ist auf dem Schreibtisch.
- Auf dem Pult liegt ein Apfel.
- Dort ist ein Apfel auf dem Tisch.

Er ligt een appel op tafel.

Beim Betreten des Raumes bemerkte er, dass auf dem Schreibtisch eine Kerze brannte. Er erinnerte sich, dass die Kerze zuvor noch nicht da war.

Bij het binnengaan van de kamer bemerkte hij dat er een kaars brandde op tafel. Hij herinnerde zich, dat die kaars daar tevoren niet was.