Examples of using "Ruft" in a sentence and their dutch translations:
Er belt iemand.
Iemand roept je.
De plicht roept me.
Bel een ziekenwagen.
- Zijn moeder roept je.
- Zijn moeder belt je.
- Haar moeder roept je.
- Haar moeder belt je.
De plicht roept me.
Iemand roept je.
Bel me vanavond.
Bel me niet meer op.
Iemand roept je bij de poort.
Hij telefoneert haar elke avond.
Bel vaker. FaceTime vaker.
Tom zal terugbellen.
Bel een ziekenwagen.
Ze belt me nu en dan op.
- Bel hem alsjeblieft op.
- Bel hem alstublieft op.
Van tijd tot tijd belt hij me nog.
Ze belt me nu en dan op.
Plicht roept! - Zeg dat ik zal terugbellen!
- Bel een ziekenwagen.
- Bel een ambulance.
Bel de beveiliging.
- Bel je broer.
- Bel uw broer.
- Bel jullie broer.
Bel me vanavond.
De dood begrijpt geen grapje: men roept hem, en hij komt.
Tom belt Mary iedere avond op en spreekt minstens vijfenveertig minuten met haar.
- Bel hem alsjeblieft op.
- Bel hem alstublieft op.
- Bel de beveiliging!
- Bel de beveiliging.
Bel Tom.
Eerste regel bij katten: ren nooit weg... ...dat zorgt voor een instinctuele jachtreactie.
- Telefoneer mij deze avond.
- Bel me vanavond.
Bel mij niet meer.