Examples of using "Opa" in a sentence and their dutch translations:
Opa is verkouden.
Opa is verkouden.
Mijn opa is ziek.
Opa spreekt heel traag.
- Waar woont je opa?
- Waar woont je grootvader?
Mijn opa is dood.
Mijn opa was walvisjager.
Waar woont je opa?
Opa heeft het voor mij gekocht!
Mijn opa houdt van wandelen.
- Vrolijke verjaardag, opa.
- Fijne verjaardag, opa.
Ik heb opa deze brief gestuurd.
Ik heb opa deze brief gestuurd.
Mijn opa heeft altijd een wandelstok nodig.
Mijn opa was boer.
Opa spreekt heel traag.
We maken ons zorgen over opa en oma.
Waar woont je opa?
Ik kom net van mijn grootvader en ga nu naar mijn oom.
Mijn opa houdt van wandelen.
Toen ik klein was, kwamen opa en oma nog om op te passen. 's Avonds op bed las oma me voor. Of opa vertelde een verhaal.
Mijn grootvader is drie jaar geleden overleden.