Examples of using "Hamburger" in a sentence and their dutch translations:
Ik hou van hamburgers.
Ik heb twee hamburgers besteld.
Ik at een hamburger.
Hou je van cheeseburgers?
- Wil je een hamburger?
- Wilt u een hamburger?
- Willen jullie een hamburger?
- Hoeveel hamburgers heb je gegeten?
- Hoeveel hamburgers heeft u gegeten?
- Hoeveel hamburgers hebben jullie gegeten?
De meeste Amerikanen houden van hamburgers.
Hoe veel hamburgers zijn er?
Ik heb twee hamburgers besteld.
Ik wilde alleen een hamburger.
Ik heb een hamburger voor je besteld.
Ik heb een hamburger gegeten bij McDonald's.
Tom at een hamburger met patat.
Er gaat niets boven een hamburger met friet.
Hamburgers zijn niet gemaakt van ham.
Ik ben hamburgers helemaal zat.
Na talloze oproepen op de radio en dagbladadvertenties gedurende een ontelbaar aantal opeenvolgende dagen, kwamen de mensen massaal naar het festival om de in overvloed aangeboden hamburgers te verslinden en om liters bier te drinken, wat leidde tot een groot aantal dronkaards en daarmee een hoop werk voor de aanwezige paramedici, die al heel wat ervaring hadden opgedaan met dergelijke massabijeenkomsten op talloze andere festivals.