Examples of using "Fischen" in a sentence and their dutch translations:
- Vis jij?
- Vist u?
- Vissen jullie?
Zij gingen vissen.
Mijn hobby is vissen.
In troebel water is het goed vissen.
- Zij houdt van vissen.
- Zij houdt erg van vissen.
Vissen is leuk.
Zij gingen vissen.
Ik ging dikwijls vissen in mijn schooltijd.
Walvissen voeden zich met plankton en kleine vissen.
Ik ben gisteren in de rivier gaan vissen.
Dit is een erg asociaal dier dat met vissen speelt.
Onlangs ging ik vissen voor de eerste keer in mijn leven.
Mijn hobby is vissen.
Als kind ging ik dikwijls vissen met mijn vader.
En de grootste voedselbron van talloze zeewezens. Van klein grut...
Lucht is voor mensen, wat water is voor vissen.
Hij houdt van vissen.