Translation of "Dasselbe" in Dutch

0.004 sec.

Examples of using "Dasselbe" in a sentence and their dutch translations:

- Dasselbe für mich.
- Dasselbe gilt für mich.

- Ik ben hetzelfde.
- Ik ben dezelfde.

Ich dachte dasselbe.

- Ik ben het ermee eens.
- Ik denk hetzelfde.
- Ik dacht hetzelfde.
- Ik heb dezelfde indruk.
- Ik voel me ook zo.
- Ik ben het daarmee eens.
- Ik heb hetzelfde gevoel.

Jeder denkt dasselbe.

Iedereen denkt hetzelfde.

Tom fragte sich dasselbe.

Tom vroeg zich hetzelfde af.

Ich denke an dasselbe.

Ik denk aan hetzelfde.

Anfangs glaubte ich dasselbe.

Ik geloofde er zelf eerst ook in.

Es ist alles dasselbe.

Alles is hetzelfde.

Niemals bleibt das Leben dasselbe.

Het leven blijft nooit hetzelfde.

Ist Kondensmilch dasselbe wie Kaffeesahne?

Is koffiemelk hetzelfde als koffieroom?

Tom dachte dasselbe wie ich.

Tom dacht hetzelfde als ik.

- Ich möchte dasselbe.
- Ich möchte das Gleiche.

Ik wil hetzelfde.

Hier ist dasselbe Wetter wie in Frankreich.

Het weer hier is hetzelfde als in Frankrijk.

Wieso tun wir dasselbe nicht mit dem Ozean?

Waarom doen we hetzelfde niet voor de oceaan?

Wenn ich du wäre, würde ich dasselbe tun.

In uw plaats zou ik hetzelfde gedaan hebben.

Aber es war jedes Mal dasselbe, wenn jemand vorbeikam:

Maar elke keer dat er iemand op bezoek kwam was het weer:

Ich habe bemerkt, dass sie dasselbe wie neulich trug.

Ik merkte op dat ze hetzelfde droeg als laatst.

- Es ist immer das Gleiche.
- Es ist immer dasselbe.

Het is altijd hetzelfde.

Was macht die Gesundheit?` -Ich wollte dich dasselbe fragen. -Nun...

Hoe is je gezondheid? Ik wilde jou hetzelfde vragen. -Nou...

- Alle Leute in diesem Saal haben das gleiche Geschlecht.
- Alle in diesem Raum haben dasselbe Geschlecht.
- Die Leute in diesem Zimmer haben alle dasselbe Geschlecht.

Alle personen in deze zaal zijn van hetzelfde geslacht.

Ich kann mich nur fragen, ob es für alle anderen dasselbe ist.

Ik kan me alleen maar afvragen, of het hetzelfde is voor alle anderen.

- Das ist nicht das Gleiche.
- Das ist anders.
- Das ist nicht dasselbe.

Dat is niet hetzelfde.

Das weiß ich nicht. Ich weiß nur dasselbe, das du darüber weißt.

Dat weet ik niet. Ik weet alleen hetzelfde als jij ervan weet.

- Sie sind gleich alt.
- Sie sind gleichaltrig.
- Sie haben dasselbe Alter.
- Sie haben das gleiche Alter.

Ze zijn van dezelfde leeftijd.