Translation of "Pense" in Dutch

Tom pense.

Tom denkt.

Je pense.

Ik denk.

Pense positivement !

Denk positief!

- Je le pense.
- Je pense que oui.

Ik denk het.

- Je pense avoir compris.
- Je pense comprendre.
- Je pense que je comprends.

- Ik denk dat ik het snap.
- Ik denk dat ik het begrijp.
- Ik geloof dat ik het begrijp.

- J'y pense chaque jour.
- J'y pense quotidiennement.
- J'y pense tous les jours.

Ik denk er elke dag over.

- Je pense à toi.
- Je pense à vous.

- Ik denk aan je.
- Ik denk aan u.
- Ik denk aan jullie.

- Je pense comprendre.
- Je pense que je comprends.

- Ik geloof dat ik het heb verstaan.
- Ik denk dat ik het snap.
- Ik denk dat ik het begrijp.

- Pense positivement.
- Pensez positivement.
- Pensez positif.
- Pense positif.

Denk positief.

- Je pense donc je suis.
- Je pense, donc je suis.
- Je pense, donc j'existe.

Ik denk, dus ik ben.

Je pense pouvoir.

Ik denk dat ik het kan.

Je pense autrement.

- Ik denk er anders over.
- Ik denk daar anders over.

Qui pense cela ?

Wie denkt er zo over?

Pense avant d'agir !

Eerst denken, dan handelen!

Je pense comprendre.

- Ik denk dat ik het snap.
- Ik denk dat ik het begrijp.

Je le pense.

Ik denk van wel.

Ne pense pas !

Niet denken!

Pense à eux.

Denk aan hen.

- Je pense avoir compris.
- Je pense que j’ai compris.

Ik geloof dat ik het heb verstaan.

- Je pense que ça va.
- Je pense que c'est bon.
- Je pense que ça colle.

Ik denk dat het klopt.

- Je pense que vous avez raison.
- Je pense que tu as raison.
- Vous avez raison, je pense.
- Tu as raison, je pense.

Je hebt gelijk, denk ik.

- Je crois que je comprends.
- Je pense avoir compris.
- Je pense comprendre.
- Je pense que j’ai compris.
- Je pense que je comprends.

- Ik geloof dat ik het heb verstaan.
- Ik denk dat ik het snap.
- Ik denk dat ik het door heb.
- Ik denk dat ik het begrijp.
- Ik geloof dat ik het begrijp.

- Je pense que tu mens.
- Je pense que vous mentez.

- Ik denk dat je liegt.
- Ik denk dat u liegt.
- Ik denk dat jullie liegen.

- Je pense beaucoup à elle.
- Je pense fort à elle.

Ik denk veel aan haar.

- Je pense que c'est fini.
- Je pense que c'est terminé.

Ik denk dat het voorbij is.

- Je pense donc je suis.
- Je pense, donc je suis.

Ik denk, dus ik ben.

- Je pense que vous avez raison.
- Je pense que tu as raison.
- Vous avez raison, je pense.

Je hebt gelijk, denk ik.

- Je pense que je suis juste fatigué.
- Je pense que je suis juste fatiguée.
- Je pense juste être fatigué.
- Je pense juste être fatiguée.

Ik denk dat ik alleen maar uitgeput ben.

Je pense qu'elle viendra.

Ik denk dat ze zal komen.

Je le pense aussi.

- Ik denk het ook.
- Dat denk ik ook.

Personne ne pense cela.

Dat denkt niemand.

Je pense qu'il réussira.

Ik denk dat hij succes zal hebben.

Je pense avoir raison.

Ik geloof dat ik gelijk heb.

Je pense qu'il viendra.

Ik veronderstel dat hij zal komen.

Je ne pense pas.

Ik denk het niet.

Je pense à toi.

Ik denk aan je.

Je pense à vous.

Ik denk aan jullie.

- Je pense que c'est possible.
- Je pense que c'est une possibilité.

- Ik denk dat het mogelijk is.
- Ik denk dat het kan.

- Je pense que ceci t'appartient.
- Je pense que ceci vous appartient.

Ik denk dat dit van jou is.

- Il pense pouvoir le prouver.
- Il pense qu'il peut le prouver.

Hij denkt dat hij het kan bewijzen.

- Je pense que Tom dort.
- Je pense que Tom est endormi.

Ik denk dat Tom slaapt.

- Je pense que nous sommes voisins.
- Je pense qu'on est voisins.

Ik denk dat wij buren zijn.

- Je pense que tu te trompes.
- Je pense que tu as tort.
- Je pense que vous avez tort.

Ik denk dat je het fout hebt.

- Je pense que c'est le vôtre.
- Je pense que c'est le tien.
- Je pense que c'est la tienne.

Ik denk dat dit van jou is.

- Je ne crois pas.
- Je pense que non.
- Je ne pense pas.
- Ce n’est pas ainsi que je pense.

- Ik ben het niet eens.
- Ik denk het niet.

- Voici le garçon à qui je pense.
- Voici le garçon auquel je pense.
- C'est le garçon auquel je pense.

Dit is de jongen waaraan ik denk.

- Je pense que tu as tort.
- Je pense que vous avez tort.

Ik denk dat je het fout hebt.

- Je pense que je suis amoureux.
- Je pense que je suis amoureuse.

Ik denk dat ik verliefd ben.

- Je pense qu'il cache quelque chose.
- Je pense qu'il dissimule quelque chose.

Ik denk dat hij iets verbergt.

- Je pense que vous m'avez menti.
- Je pense que tu m'as menti.

Ik denk dat je me belogen hebt.

- Je pense qu'elles le font exprès.
- Je pense qu'ils le font exprès.

- Ik denk dat ze dat met opzet doen.
- Ik denk dat ze dat expres doen.

- Je pense que Yumi est souffrante.
- Je pense que Yumi est malade.

Ik denk dat Yumi ziek is.

- Je pense la même chose qu'eux.
- Je pense la même chose qu'elles.

Ik denk hetzelfde als zij.

- Je pense que tu te trompes.
- Je pense que vous vous trompez.

Ik geloof dat je je vergist.

- Je pense que tu te trompes.
- Je pense que vous avez tort.

Ik denk dat je het fout hebt.

- Je pense qu'il va pleuvoir bientôt.
- Je pense qu'il va bientôt pleuvoir.
- Je pense qu'il va bientôt commencer à pleuvoir.

Ik denk dat het weldra gaat regenen.

- Je pense que tu es un menteur.
- Je pense que tu es une menteuse.
- Je pense que vous êtes une menteuse.
- Je pense que vous êtes un menteur.

- Ik geloof dat je een leugenaar bent.
- Ik geloof dat je een leugenares bent.

Je pense que c'est l'inverse.

Ik beargumenteer precies het tegenovergestelde.

Je pense que ça dépend.

Ik denk dat het ervan afhangt.

Je pense que j’ai compris.

- Ik geloof dat ik het heb verstaan.
- Ik geloof dat ik het heb begrepen.

J'y pense tous les jours.

Ik denk er elke dag over.

Je pense qu'elle est honnête.

Ik denk dat ze eerlijk is.

Je pense aller à l'étranger.

Ik denk erover naar het buitenland te gaan.

Je pense que c'est vrai.

Ik denk dat het waar is.

Je pense qu'il va réussir.

Ik denk dat hij zal slagen.

Il pense à devenir marin.

Hij denkt eraan zeeman te worden.

Je pense donc je suis.

- Ik denk, dus ik ben.
- Ik denk, dus ik besta.

Je pense que Tom gagnera.

Ik denk dat Tom zal winnen.

Il pense que je l'aime.

Hij denkt dat ik verliefd ben op haar.

Je pense avec ma tête.

Ik denk met mijn hoofd.

Je pense qu'il est fatigué.

Ik denk dat hij moe is.

Tout le monde le pense.

Dat denkt iedereen.

Je pense que c'est possible.

Ik denk dat het mogelijk is.

Je pense qu'elle est gentille.

Ik vind haar vriendelijk.

Je pense que Tom ment.

Ik denk dat Tom liegt.