Translation of "Fasse" in Dutch

J'aime qu'il fasse froid.

- Ik vind het fijn wanneer het koud is.
- Ik vind het leuk als het koud is.

- Que veux-tu que je fasse ?
- Que voulez-vous que je fasse ?

Wat wilt ge dat ik doe?

- Que voulez-vous qu'on y fasse ?
- Que veux-tu qu'on y fasse ?

Wat wil je eraan doen?

- Que voulez-vous que j'y fasse ?
- Que veux-tu que j'y fasse ?

Wat wil je dat ik daaraan doe?

- Apprécies-tu que je fasse ça ?
- Appréciez-vous que je fasse ça ?

Vind je het leuk als ik dat doe?

Que voudrais-tu qu'on fasse ?

Wat wil je dat we doen?

- Aimeriez-vous que j'y fasse quelque chose ?
- Aimerais-tu que j'y fasse quelque chose ?

- Wil je dat ik er iets aan doe?
- Wilt u dat ik er iets aan doe?

Appréciez-vous que je fasse ça ?

Vind je het leuk als ik dat doe?

Il faut qu'on fasse très attention.

We moeten heel voorzichtig zijn.

J'aimerais qu'il fasse partie de notre équipe.

Ik wens dat hij in ons team was.

Quoi qu’il fasse, il le fait bien.

Wat hij ook doet, hij doet het goed.

- Qu'il le fasse !
- Laisse-le le faire !

Laat hem dat doen.

- Comment s'attendent-ils à ce que je le fasse ?
- Comment s'attendent-elles à ce que je le fasse ?

Hoe verwachten ze dat ik dat doe?

L'Angleterre attend de chacun qu'il fasse son devoir.

Engeland verwacht dat iedereen zijn plicht zal doen.

Tout le monde voulait que je le fasse.

Iedereen wilde dat ik het deed.

Je ne pense pas que Tom fasse attention.

Ik denk niet dat het Tom wat uitmaakt.

Tu veux que je te fasse un dessin?

Zal ik er een tekeningetje bij maken?

Pourquoi voudrais-tu que ça me fasse rire ?

Waarom zou ik lachen?

- Pensez-vous que la télévision fasse du mal aux enfants ?
- Penses-tu que la télévision fasse du mal aux enfants ?

Denkt ge dat tv-kijken slecht is voor kinderen?

L'idée que cela ne fasse plus partie de ma vie

deed het idee dat het geen deel meer zou zijn van mijn leven

Quoique je fasse, elle dit que je peux faire mieux.

Wat ik ook doe, zij zegt dat ik het beter kan.

Il n'y aucune raison que je ne le fasse pas.

Er is voor mij geen reden om het niet te doen.

Nous espérons atteindre le sommet avant qu'il ne fasse sombre.

We hopen de bergtop te bereiken voor het donker.

Où que j'aille, quoi que je fasse, il me poursuit.

Waar ik ook ga, wat ik ook doe, hij blijft mij volgen.

- Je dois faire pipi.
- Il faut que je fasse pipi.

Ik moet plassen.

Vous voulez que je fasse du rappel avec cette petite gourde.

Je wilt dat ik abseil... ...van deze kleine thermos?

Tu veux qu'on se marie d'abord ou qu'on fasse un enfant ?

Wilt ge dat we eerst trouwen, of eerst een kind krijgen?

Je ne sais pas pourquoi vous voulez que je fasse cela.

Ik weet niet waarom je wilt dat ik dat doe.

Il faut que je fasse venir quelqu'un pour réparer ma télé.

Om mijn tv te repareren, moet ik iemand laten komen.

- Il faut que je le fasse réparer.
- Je dois le faire réparer.

Ik moet het repareren.

Je repousserai mon voyage en Écosse jusqu'à ce qu'il fasse plus chaud.

- Ik zal mijn reis naar Schotland uitstellen tot het warmer is.
- Ik stel mijn reis naar Schotland uit tot het warmer is.

- Tiens-la tranquille.
- Faites en sorte qu'elle ne fasse pas de bruit.

- Houd haar stil.
- Hou haar stil.

- Tiens-le tranquille.
- Faites en sorte qu'il ne fasse pas de bruit.

- Houd hem stil.
- Hou hem stil.

Combien de minutes faut-il que je fasse bouillir cette asperge congelée ?

Hoeveel minuten moet ik deze bevroren asperges koken?

Je pense qu'il est temps que je me fasse contrôler les yeux.

Het is tijd dat ik mijn ogen laten nakijken.

Il se peut que j'abandonne bientôt et fasse une sieste à la place.

Het kan dat ik zo meteen opgeef en in plaats hiervan een dutje ga doen.

Je vais repousser ma visite en Écosse jusqu'à ce qu'il fasse plus chaud.

- Ik zal mijn reis naar Schotland uitstellen tot het warmer is.
- Ik stel mijn reis naar Schotland uit tot het warmer is.

Je ne suis pas encore sûr, mais il se peut que je le fasse.

Ik ben nog niet zeker, maar wellicht zal ik het doen.

- Ça ne me dérange pas que ce soit chaud.
- Ça ne me dérange pas qu'il fasse chaud.

Het maakt me niet uit als het heet is.

Mon mentor a fait venir ce professeur pour que je me fasse les incisives sur son gras.

Mijn mentor bracht deze professor binnen om wat bij te praten.

- Que veux-tu que je fasse ?
- Que voulez-vous que je fasse ?
- Que voulais-tu que je fasse ?

- Wat wilt ge dat ik doe?
- Wat wil je dat ik doe?

- Que veux-tu que je fasse ?
- Que voulez-vous que je fasse ?
- Qu'est-ce que tu veux que je fasse ?

Wat wil je dat ik doe?

- Tom ne m'a jamais dit ce que j'avais à faire.
- Tom ne m'a jamais dit ce qu'il fallait que je fasse.

- Tom zei nooit wat ik moest doen.
- Tom vertelde nooit wat ik moest doen.

- Vous avez essayé d'empêcher Tom de faire ça, n'est-ce pas ?
- Tu as voulu empêcher Tom de passer à l'acte, n'est-ce pas ?
- Tu as voulu stopper Tom avant qu'il ne le fasse, pas vrai ?

- Je hebt geprobeerd te voorkomen dat Tom dat doet, nietwaar?
- U hebt geprobeerd Tom ervan te weerhouden dat te doen, nietwaar?