Examples of using "Dehors" in a sentence and their dutch translations:
Wacht buiten.
Blijf buiten!
- Buiten!
- Eruit!
Laten we buiten praten!
Laten we buiten spelen.
Eruit!
Hij speelt buiten.
Het wordt donker buiten.
"Buiten!", riep hij.
- Tom sliep buiten.
- Tom heeft buiten geslapen.
Het regent buiten.
Tom is buiten.
Tom speelt buiten.
We waren buiten.
- Scheer je weg!
- Weg!
- Wegwezen!
Tom bleef buiten.
Het sneeuwt buiten.
Buiten!
Ze gaan terug naar buiten.
Ga buiten spelen!
Het is koud buiten.
- Houdt u zich daarbuiten!
- Bemoei je er niet mee!
- Ze staan buiten.
- Zij staan buiten.
Blijf buiten.
Een zekere heer Jones wacht op u buiten.
Laten we uit eten gaan vanavond.
Ik hoor voetstappen buiten.
Het is koud buiten.
Buiten wordt het steeds lichter.
Ze gaat zelden uit.
- Iedereen eruit!
- Iedereen buiten!
Tom is nog steeds buiten.
Ik heb zin om naar buiten te gaan.
Heet buiten?
- Het is buiten pikzwart.
- Het is buiten pikdonker.
Hoe langer ze blootgesteld is...
- Het is buiten pikzwart.
- Het is buiten pikdonker.
Ik zal buiten wachten.
Kom naar buiten.
- Tom en Maria staan buiten.
- Tom en Maria zijn buiten.
Er staat iemand buiten.
- Hou je erbuiten!
- Houd je erbuiten!
- Bemoei je er niet mee!
Vandaag moeten we buiten slapen.
- Hou je erbuiten.
- Houdt u zich daarbuiten!
Ik sloot mijzelf buiten.
Het wordt donker buiten.
- Het is nog klaar buiten.
- Buiten is het nog licht.
- Ik rende naar buiten.
- Ik ben naar buiten gerend.
- Ik liep naar buiten.
- Ik ben naar buiten gelopen.
Ik blijf hierbuiten.
- Ze staan buiten.
- Zij staan buiten.
Verdorie, het is koud buiten.
Kom binnen. Het is koud buiten.
- Ik wil buiten eten vanavond.
- Ik wil vandaag uit eten gaan.
Wie heeft de hond buitengesloten?
Buiten is een bewaker.
- Wegwezen!
- Weg van hier!
- Eruit!
Iemand is buiten zijn futon aan het uitkloppen.
Ik ga buiten spelen. Ga je mee?
Wel, los van de grappen en grollen,
Dat is buiten mijn studiegebied.
Ze gaat zelden uit.
Kom binnen. Het is koud buiten.
Het lijkt buiten warm te zijn.
Kom binnen. Het is koud buiten.
Adviseer je mensen om naar buiten te gaan...
Doe je jas aan. Het is koud buiten.
Is daar iemand?
We waren buiten.
Ik ga buiten spelen. Ga je mee?
Hij is buiten aan het wandelen.
Het was pikdonker buiten.
Het dondert buiten. Ik heb echt angst!
Het onderwerp ligt buiten zijn omgeving.