Examples of using "Joue" in a sentence and their dutch translations:
Speel!
- Hij speelt daar.
- Daar speelt hij.
Antonius speelt.
Tony speelt.
Speel het.
Tom speelt.
Anton speelt.
Hij speelt.
Speel nu.
Richten!
Ze speelt Bach.
Hij speelt erg goed.
- Mary speelt voetbal.
- Mary voetbalt.
- Maria is aan het voetballen.
Hij speelt buiten.
- Ik speel op veilig.
- Ik speel het veilig.
- Ik speel op safe.
Richten. Vuur!
Tom speelt buiten.
- Hij speelt daar.
- Daar speelt hij.
- Wil je samen spelen?
- Zullen we samen spelen?
Zullen we samen spelen?
Suni is aan het spelen.
Speel zonder te schreeuwen.
Niemand speelt.
Ik speel basketbal.
Ze gaf me een kus op de wang.
"Speelt zij tennis?" "Ja."
Kenji speelt tennis.
Maria speelt piano.
Hij is golf aan het spelen.
- Hij speelt hier.
- Hij is hier aan het spelen.
Ik speel piano.
Miho speelt piano.
Zij speelt piano.
Rustig maar.
Hij speelt voetbal.
Ik speel viool.
Ik speel korfbal.
Tom speelt piano.
Ze speelt Monopoly.
Hij speelt piano.
Ik speel Chopin.
Hij speelt zeer goed.
Iemand speelt piano.
Tom speelt trombone.
- Mary speelt voetbal.
- Mary voetbalt.
Speel Chopin voor me.
- Ik speel tennis.
- Ik tennis.
Wie speelt er golf?
Ik speel voetbal.
Wie speelt er piano?
Tom speelt de trommel.
Ik speel de xylofoon.
Ze speelt hobo.
Mijn zusje speelt met poppen.
Hij kuste haar op de wang.
Ze kuste hem op de wang.
Speelt zij piano?
Hij speelt erg goed piano.
Ze gaf me een kus op de wang.
Speel Hamlets rol.
Ik speel in een groep.
Ik volleybal veel.
Tom speelt nu de viool.
Ze speelt gitaar.
Hij is in zijn kamer aan het spelen.
Speelt hij piano?
Moeder doet nu aan tennis.
Mijn zusje speelt met poppen.
Akira speelt goed tennis.