Examples of using "église" in a sentence and their dutch translations:
Hoe oud is die kerk?
Deze kerk dateert van de twaalfde eeuw.
- We kunnen daar een kerk zien.
- Daar kunnen we een kerk zien.
Ik bezoek iedere dag een kerk.
Ik weet dat hier een grote kerk stond.
Dat gebouw met het bruine dak is een kerk.
Ik kom elke dag langs die kerk.
Wanneer is die kerk gebouwd?
- Er is een kerk dicht bij mijn huis.
- Er staat een kerk naast mijn huis.
Er is een kerk dicht bij mijn huis.
- Ik weet dat hier een grote kerk stond.
- Ik weet dat hier een grote kerk was.
- Er is een kerk dicht bij mijn huis.
- Er staat een kerk naast mijn huis.
De oude kerk die naast het meer staat, is erg mooi.
Op een eiland in de Seine staat een grote kerk genaamd Notre Dame.
- Tom ging met andere leden van zijn kerkkoor kerstliederen zingen.
- Tom is met andere leden van zijn kerkkoor kerstliederen gaan zingen.