Examples of using "Proof" in a sentence and their dutch translations:
Er is geen bewijs.
Ik heb geen bewijs.
Ze hebben geen bewijs.
- Welke bewijzen heeft u?
- Waar is je bewijs?
- Waar is uw bewijs?
Ik heb bewijs nodig.
We hebben geen bewijs.
Ik heb bewijzen.
Ik heb geen bewijs.
Ik heb een duidelijk bewijs.
We hebben geen bewijs.
Wil je bewijzen?
Is er enig bewijs?
Ik heb geen bewijs.
Ze hebben geen bewijs.
Ze hebben geen bewijs.
Ik heb een duidelijk bewijs.
De politie had nooit genoeg bewijs.
We hebben geen bewijs dat dat gebeurde.
en ze zijn hun eigen bewijs.
- Er is geen bewijs.
- Ze hebben geen bewijs.
We hebben bewijzen nodig.
Kun je wat meer bewijs vinden?
of bewijs dat ik iets vreselijks gedaan heb.
Dit bewijst helemaal niets
Maar zelfs bewijs is soms geen bewijs.
om een droogteresistente watervoorraad te hebben.
En dat kan ik bewijzen.
- Het ligt zo voor de hand dat er geen bewijs nodig is.
- Het is zo voor de hand liggend dat er geen bewijs vereist is.
Hun schuld is nog niet bewezen.
- De bewijslast ligt bij jou.
- De bewijslast ligt bij u.
- Je hebt geen enkel bewijs.
- Je hebt geen bewijs.
Ik ben het levende bewijs dat de dood overwonnen worden kan.
Dat is een onwrikbaar bewijs dat Maria onschuldig is.
Ik heb bewijzen.
En als je nog meer bewijs wilt dat ik neurodivergent ben, ja!
Heb je enig bewijs?
De mensen zijn dikwijls heel sceptisch over dingen als er geen geloofwaardige verantwoording voor is.
De mensen zijn dikwijls heel sceptisch over dingen als er geen geloofwaardige verantwoording voor is.
Het ligt aan jou om bewijs te leveren.