Examples of using "Jean" in a sentence and their dutch translations:
- Wat heeft Jean gedaan?
- Wat heeft Jean gemaakt?
Jean en Kate zijn een tweeling.
Toms vader heet Jean.
- Jean reist minder dan Alice.
- Jean verplaatst zich minder dan Alice.
Jean en Janine aten tomaten.
Een tijdje geleden heb ik Jan ontmoet.
Jean-Luc geeft Beverly het boek van Shakespeare.
Ik ben altijd al een grote fan geweest van Jean Reno.
Jean-de-Dieu Soult kwam uit een klein stadje in Zuid-Frankrijk en nam op 16-jarige leeftijd