Examples of using "Book" in a sentence and their dutch translations:
Dit is een boek.
Dit is mijn boek.
Dat is mijn boek.
Sluit het boek.
Doe je boek dicht.
Doe het boek toe.
Lees dit boek.
Dit boek is een nieuw boek.
- Dit is een boek.
- Dat is een boek.
Wiens boek is dit?
Dit boek is van Tom.
Dit is het boek van Tony.
- Dit is een boek.
- Hier heb je een boek.
- Dit is een boek.
- Dat is een boek.
Dat is mijn boek.
Waar is mijn boek?
Elk interessant boek is een goed boek.
- Is dit jouw boek?
- Is dit uw boek?
Van wie is dat boek?
- Wiens boek is dit?
- Van wie is dat boek?
Hier heb je een boek.
Ze heeft een boek.
Ik lees een boek.
Ik heb het boek gelezen.
- Welk boek is van u?
- Welk boek is van jou?
Dit boek is van haar.
Ik hield van dat boek!
Ik wil een boek.
Wiens boek is dit?
Dit boek is niet zo interessant als dat boek.
Dat is haar boek.
Ik heb een boek.
- Wie heeft dit boek geschreven?
- Wie schreef dit boek?
Dit is een boek.
- Dit boek is van mij.
- Dit is mijn boek.
- Dat is mijn boek.
Het boek is klein.
Ik wil een boek.
Dit boek is even interessant als dat boek.
- Dat boek is nieuw.
- Dit boek is nieuw.
Wie heeft dit boek geschreven?
- Dit is een boek.
- Dat is een boek.
Doe je boek dicht.
Doe het boek toe.
Het is jouw boek.
Lees dit boek.
Waar is mijn boek?
Het is dit boek.
Dat is het boek van Tony.
Lees het boek hardop.
Sluit jullie boeken.
- Ik ben een boek aan het lezen.
- Ik lees een boek.
Hij schrijft een boek.
Ik heb het boek gelezen.
Dit boek is van Tony.
Hij leest een boek.
- Hebt gij dit boek geschreven?
- Heb jij dit boek geschreven?
Doe je boek niet open.