Examples of using "Alarm" in a sentence and their dutch translations:
De wekker ging af.
Sla alarm!
De wekker ging af.
Ik haat wekkers.
De wekker loopt af.
Dit is mijn wekker.
Verkoopt u wekkers?
Het brandalarm ging af.
De politie reageerde op het alarm.
Laat het alarm niet afgaan.
Ik wilde je niet doen schrikken.
Ik wilde je niet doen schrikken.
- Heb je een wekker?
- Heeft u een wekker?
- Hebben jullie een wekker?
Die zaak deed de alarmbellen bij me rinkelen.
De wekker wekt me om zeven uur.
Mijn wekker tikt veel te luid.
De wekker loopt tien minuten voor.
De rookmelder is nooit onderhouden geweest.
Mijn wekker ging vanmorgen niet af.
Steek de sporen niet over wanneer het alarm afgaat.
Het eerste ding dat hij kocht was een wekker.
Plotseling ging het brandalarm af.
Ik word niet wakker zelfs al gaat het alarm af.
Als de wekker afgaat, beweeg ik niet.
Hij gaat nooit op reis zonder een wekker mee te nemen.
Zodra de wekker gaat moet ik opstaan.
Sami zette zijn wekker om wakker te worden voor het ochtendgebed.
Het is veel beter wakker te worden van de vogels dan van de wekker.
Gisteren is de wekker niet afgelopen en Kurt is niet wakker geworden.
Het is veel beter wakker te worden van de vogels dan van de wekker.
Ik wilde je niet doen schrikken.