Translation of "Gisteren" in Polish

0.009 sec.

Examples of using "Gisteren" in a sentence and their polish translations:

- Het sneeuwde gisteren.
- Gisteren viel er sneeuw.

Wczoraj padał śnieg.

- Tenniste je gisteren?
- Heb je gisteren getennist?

Grałeś wczoraj w tenisa?

- Het was heet gisteren.
- Gisteren was het heet.

Wczoraj było ciepło.

- Gisteren was het koud.
- Het was gisteren koud.

Wczoraj było zimno.

- Gisteren was ik ziek.
- Ik was ziek gisteren.

Wczoraj byłem chory.

Tenniste je gisteren?

Grałeś wczoraj w tenisa?

Gisteren regende het.

Wczoraj padało.

Het sneeuwde gisteren.

Wczoraj padał śnieg.

- Waar ben je gisteren geweest?
- Waar was je gisteren?

- Gdzie byłeś wczoraj?
- Gdzie byłaś wczoraj?

- We hebben voetbal gespeeld gisteren.
- Gisteren speelden we voetbal.

Wczoraj graliśmy w piłkę nożną.

- Ik heb hem gisteren ontmoet.
- Ik ontmoette hem gisteren.

- Spotkałem go wczoraj.
- Poznałam go wczoraj.

- Wat heb je gisteren gedaan?
- Wat heeft u gisteren gedaan?
- Wat hebben jullie gisteren gedaan?

Co robiłeś wczoraj?

- Ik heb hem gisteren getelefoneerd.
- Ik heb hem gisteren gebeld.

Dzwoniłem do niego wczoraj.

- De openingsceremonie had gisteren plaats.
- De openingsceremonie vond gisteren plaats.

Wczoraj odbyła się ceremonia otwarcia.

Gisteren was het zondag.

Wczoraj była niedziela.

Was het gisteren koud?

Czy wczoraj było zimno?

We hebben gisteren getennist.

Wczoraj graliśmy w tenisa.

Gisteren was het donderdag.

Wczoraj był czwartek.

Het was heet gisteren.

Wczoraj było ciepło.

Gisteren was het bewolkt.

Wczoraj było pochmurno.

Gisteren was ik ziek.

Wczoraj byłem chory.

Hij is gisteren overleden.

- Zmarł wczoraj.
- Wczoraj zmarł.

Gisteren was het koud.

Wczoraj było zimno.

Heb je gisteren gewerkt?

Pracowałeś wczoraj?

Gisteren was het dinsdag.

Wczoraj był wtorek.

Gisteren was het vrijdag.

Wczoraj był piątek.

Jij ging gisteren voetballen.

Grałeś wczoraj w piłkę nożną.

De begrafenis was gisteren.

Pogrzeb był wczoraj.

- Gisteren heb ik een boek gekocht.
- Gisteren kocht ik een boek.

Wczoraj kupiłem książkę.

- Ik ben er gisteren naartoe gegaan.
- Ik ging daar gisteren heen.

Byłem tam wczoraj.

- Ik heb je vader gisteren ontmoet.
- Ik heb uw vader gisteren ontmoet.
- Ik heb jullie vader gisteren ontmoet.

Wczoraj spotkałem twojego ojca.

- Ik heb gisteren je brief gekregen.
- Ik heb gisteren uw brief gekregen.

Otrzymałem pański list wczoraj.

- Tom heeft gisteren met Mary gesproken.
- Tom heeft gisteren met Mary gepraat.

Tom rozmawiał wczoraj z Mary.

- Ik heb drie vissen gevangen gisteren.
- Ik heb gisteren drie vissen gevangen.

- Wczoraj złapałem trzy ryby.
- Wczoraj złowiłem trzy ryby.

Gisteren was er niemand aanwezig.

Nie było tu wczoraj nikogo.

Gisteren had ik hoge koorts.

Wczoraj miałem wysoką gorączkę.

Mijn fiets is gisteren gestolen.

Wczoraj skradziono mi rower.

Tom was er gisteren niet.

Toma nie było wczoraj tutaj.

Ik heb hem gisteren geholpen.

Pomogłem mu wczoraj.

Ik had het gisteren druk.

- Wczoraj byłem zajęty.
- Byłem zajęty wczoraj.
- Byłem wczoraj zajęty.

Gisteren was het mijn verjaardag.

Wczoraj były moje urodziny.

Ik kwam hier gisteren aan.

Wczoraj przybyłem tutaj.

Ik heb Mary gisteren ontmoet.

Wczoraj spotkałem Mary.

Ik was in Tokio gisteren.

Byłem wczoraj w Tokio.

Ik heb hem gisteren gebeld.

Dzwoniłem do niego wczoraj.

Ik heb Ken gisteren ontmoet.

Spotkałem Kena wczoraj.

Waar ben je gisteren geweest?

Gdzie byłaś wczoraj?

Ik heb haar gisteren gezien.

Widziałem ją wczoraj.

Gisteren heeft Tom tv gekeken.

Tom oglądał wczoraj telewizję.

Gisteren was het volle maan.

Była wczoraj pełnia.

Gisteren heb ik voetbal gespeeld.

Grałem wczoraj w piłkę nożną.

Tom heeft gisteren niets gegeten.

- Tom nie jadł wczoraj niczego.
- Tom nie jadł niczego wczoraj.

Ik heb het gisteren gekocht.

Kupiłam to wczoraj.

De krant is van gisteren.

Ta gazeta jest z wczoraj.

Er was gisteren een aardbeving.

Wczoraj było trzęsienie ziemi.

Joko heeft gisteren boodschappen gedaan.

Yoko poszła wczoraj na zakupy.

Ze heeft ons gisteren bezocht.

Przyszła do nas wczoraj.

Gisteren ben ik vroeg opgestaan.

Wczoraj wcześnie wstałem.

De ontmoeting had gisteren plaats.

Spotkanie odbyło się wczoraj.

Tom speelde gisteren geen badminton.

Tom nie grał wczoraj w badmintona.

- Ik ging gisteren naar de dierentuin.
- Ik ben gisteren naar de dierentuin gegaan.

Wczoraj wybrałem się do zoo.

- Gisteren zag ze een grote man.
- Gisteren heeft hij een grote man gezien.

Widziała wczoraj wysokiego mężczyznę.

- We hebben je brief pas gisteren ontvangen.
- We hebben uw brief gisteren pas ontvangen.

Otrzymałem pański list dopiero wczoraj.

- Gisteren heb ik deelgenomen aan de vergadering.
- Gisteren heb ik deelgenomen aan de bijeenkomst.

Wczoraj byłem na zebraniu.

"Gisteren zag ik een vliegende schotel.

"Widziałem w nocy latający talerz!

Ze hebben hun ouders bezocht gisteren.

Wczoraj odwiedzili swoich rodziców.

Ik ben gisteren mijn horloge verloren.

Wczoraj straciłam zegarek.