Translation of "Wanneer" in Italian

0.015 sec.

Examples of using "Wanneer" in a sentence and their italian translations:

- Sinds wanneer?
- Vanaf wanneer?

Da quando?

Wanneer?

Quando?

- Wanneer speel je tennis?
- Wanneer speelt u tennis?
- Wanneer spelen jullie tennis?
- Wanneer tennist u?
- Wanneer tennis je?
- Wanneer tennissen jullie?

- Quando giochi a tennis?
- Tu quando giochi a tennis?
- Quando gioca a tennis?
- Lei quando gioca a tennis?
- Quando giocate a tennis?
- Voi quando giocate a tennis?

- Wanneer vertrekt ge?
- Wanneer vertrek je?

- Quando parti?
- Quando partirai?
- Quando partirete?
- Quando partirà?

Tot wanneer?

Fino a quando?

Sinds wanneer?

Da quando?

- Wanneer eindigt het?
- Wanneer is het voorbij?

Quando finisce?

- Wanneer ben je vrij?
- Wanneer bent u vrij?
- Wanneer zijn jullie vrij?

- Quando sei libero?
- Quando sei libera?
- Quando è libero?
- Quando è libera?
- Quando siete liberi?
- Quando siete libere?

- Wanneer ben je begonnen?
- Wanneer zijn jullie begonnen?
- Wanneer bent u begonnen?

Quando avete cominciato?

- Wanneer bent u geboren?
- Wanneer ben je geboren?
- Wanneer zijn jullie geboren?

- Quando è nata?
- Quando sei nato?
- Quando sei nata?
- Quando siete nati?
- Quando siete nate?
- Quando è nato?

- Wanneer is uw verjaardag?
- Wanneer is het jouw verjaardag?
- Wanneer is je verjaardag?

Quand'è il tuo compleanno?

- Wanneer keer je terug?
- Wanneer kom je terug?

- Quando tornerai?
- Quando tornerete?

- Wanneer moet je weg?
- Wanneer moet je vertrekken?

- Quando devi partire?
- Quando deve partire?
- Quando dovete partire?

- Wanneer is uw verjaardag?
- Wanneer is je verjaardag?

- Quand'è il tuo compleanno?
- Quando è il tuo compleanno?

- Wanneer trouwt ge?
- Wanneer gaan jullie twee trouwen?

Quando vi sposerete?

- Wanneer is ze geboren?
- Wanneer is zij geboren?

- Quando è nata?
- Lei quando è nata?

Wanneer gletsjers smelten

Quando i ghiacciai si sciolgono,

Wanneer sluit het?

A che ora si chiude?

Wanneer begint het?

- Quando inizia?
- Quando comincia?

Wanneer starten we?

- Quando partiamo?
- Quando ce ne andiamo?
- Noi quando partiamo?
- Noi quando ce ne andiamo?

Wanneer was dat?

- Quando è stato?
- Quando è stata quella cosa?

Wanneer slapen uilen?

- Quando dormono i gufi?
- I gufi quando dormono?

Wanneer beginnen lessen?

- Quando iniziano le lezioni?
- Quando cominciano le lezioni?

Wanneer landen we?

Quando atterreremo?

Wanneer schrijf je?

- Quando scrivi?
- Tu quando scrivi?
- Quando scrivete?
- Voi quando scrivete?
- Quando scrive?
- Lei quando scrive?

Wanneer begin ik?

- Quando inizio?
- Quando comincio?
- Quando incomincio?

Wanneer studeert Tom?

- Quando studia Tom?
- Tom quando studia?

- Wanneer is het jouw verjaardag?
- Wanneer is je verjaardag?

- Quand'è il tuo compleanno?
- Quand'è il suo compleanno?
- Quand'è il vostro compleanno?

- Wanneer kom je thuis?
- Wanneer kom je naar huis?

- Quando verrai a casa?
- Quando verrà a casa?
- Quando verrete a casa?

- Wanneer zullen we er zijn?
- Wanneer komen we aan?

- Quando arriviamo?
- Noi quando arriviamo?
- Quando arriveremo?
- Noi quando arriveremo?

- Sinds wanneer leer je Latijn?
- Sinds wanneer leert u Latijn?
- Sinds wanneer leren jullie Latijn?

Da quando stai imparando il Latino?

- Weet je wanneer ze komt?
- Weet u wanneer ze komt?
- Weten jullie wanneer ze komt?

- Sai quando verrà?
- Sapete quando verrà?
- Sa quando verrà?
- Tu sai quando verrà?
- Voi sapete quando verrà?
- Lei sa quando verrà?

- Wanneer was je in Australië?
- Wanneer was u in Australië?
- Wanneer waren jullie in Australië?

- Quando eri in Australia?
- Quando era in Australia?
- Quando eravate in Australia?

- Wanneer ga je naar Europa?
- Wanneer gaat u naar Europa?
- Wanneer gaan jullie naar Europa?

Quando vai in Europa?

- Wanneer ben je in München?
- Wanneer ben je in Monaco?

Quando sei a Monaco?

- Wanneer gaat ge naar huis?
- Wanneer ga je naar huis?

Quando vai a casa?

Wanneer is de bruiloft?

Quand'è il matrimonio?

Wanneer komt die aan?

Quando arriva?

Wanneer is de begrafenis?

- Quand'è il funerale?
- Quando sono i funerali?

Wanneer zijn jullie geboren?

- Quando siete nati?
- Quando siete nate?

Wanneer deed ik dat?

Quando l'ho fatto?

Wanneer kunnen we eten?

- Quando possiamo mangiare?
- Noi quando possiamo mangiare?

Wanneer is uw verjaardag?

Quand'è il tuo compleanno?

Wanneer ben je getrouwd?

Quando ti sei sposata?

Wanneer is zijn verjaardag?

- Quand'è il suo compleanno?
- Quando è il suo compleanno?

Wanneer gaat u komen?

- Quando verrà?
- Quando verrai?
- Quando verrete?

Wanneer komt hij terug?

Quando tornerà?

Wanneer sluit het restaurant?

Quando chiude il ristorante?

Wanneer is zij geboren?

- Quando è nata?
- Lei quando è nata?

Wanneer is het Halloween?

Quando è Halloween?

Wanneer begint je wintervakantie?

Quando cominciano le vacanze invernali?

Wanneer eindigde de oorlog?

- Quand'è finita la guerra?
- Quando è finita la guerra?

Wanneer komt ge terug?

Quando torni?

Wanneer zullen we gaan?

Quando andremo?

Wanneer willen jullie gaan?

- Quando vuoi andare?
- Quando vuole andare?
- Quando volete andare?

Wanneer is het gebouwd?

- Quando è stato costruito?
- Quando è stata costruita?

Wanneer ben je aangekomen?

- Quando sei arrivato?
- Quando sei arrivata?
- Quand'è arrivato?
- Quand'è arrivata?
- Quando siete arrivati?
- Quando siete arrivate?

Wanneer kan ik reizen?

Quando posso viaggiare?

Wanneer ben je gegaan?

- Quando siete andati?
- Quando siete andate?
- Quando sei andato?
- Quando sei andata?
- Quando è andato?
- Quando è andata?

Wanneer gaat het open?

Quando apre?

Wanneer gaan we eten?

A che ora si mangia?

Wanneer begint de wedstrijd?

Quando comincia la partita?

Wanneer bent u geboren?

- Quando è nata?
- Quando è nato?

Wanneer ben je opgestaan?

- Quando ti sei alzato?
- Quando ti sei alzata?

Wanneer komt de kerstman?

Quando viene Babbo Natale?

Wanneer is het ontbijt?

Quando è la colazione?

- Wanneer ga je terug naar Japan?
- Wanneer gaan jullie terug naar Japan?
- Wanneer gaat u terug naar Japan?

- Quando torni in Giappone?
- Tu quando torni in Giappone?
- Quando torna in Giappone?
- Lei quando torna in Giappone?
- Quando tornate in Giappone?
- Voi quando tornate in Giappone?
- Quando ritorni in Giappone?
- Tu quando ritorni in Giappone?
- Quando ritorna in Giappone?
- Lei quando ritorna in Giappone?
- Quando ritornate in Giappone?
- Voi quando ritornate in Giappone?

- Wanneer ben je uit Duitsland teruggekomen?
- Wanneer ben je uit Duitsland weergekeerd?

- Quando sei tornato dalla Germania?
- Quando sei tornata dalla Germania?
- Quand'è tornato dalla Germania?
- Quand'è tornata dalla Germania?
- Quando siete tornati dalla Germania?
- Quando siete tornate dalla Germania?

- Wanneer bent u teruggekomen van Londen?
- Wanneer ben je uit Londen teruggekomen?

- Quando siete tornati da Londra?
- Quando sei tornato da Londra?
- Quando sei tornata da Londra?
- Quando siete tornate da Londra?
- Quand'è tornato da Londra?
- Quand'è tornata da Londra?

- Wanneer zal je terugkomen naar school?
- Wanneer kom je terug naar school?

- Quando tornerai a scuola?
- Tu quando tornerai a scuola?
- Quando tornerà a scuola?
- Lei quando tornerà a scuola?
- Quando tornerete a scuola?
- Voi quando tornerete a scuola?

wanneer we onszelf willen bevrijden,

nel momento in cui ci vogliamo liberare,

Wanneer we de nachtwereld verkennen...

Mentre esploriamo il mondo notturno,

Kom wanneer ge maar wilt.

- Venga quando vuole.
- Venite quando volete.

Wanneer was je ermee klaar?

Quando l'hai finito?

Wanneer gaat het restaurant open?

Quando apre il ristorante?