Translation of "Geld" in German

0.011 sec.

Examples of using "Geld" in a sentence and their german translations:

Geld lenen kost geld.

Geld leihen kostet Geld.

- Hebt u geld?
- Heeft hij geld?
- Heeft zij geld?

Hat er Geld?

- Ze gaf geld.
- Zij gaf geld.
- Ze heeft geld gegeven.
- Zij heeft geld gegeven.

Sie gab Geld.

- Hij heeft geld.
- Hij bezit geld.

Er hat Geld.

- Hij wil geld.
- Zij wil geld.

Er will Geld.

- Geef ze geld.
- Geef hen geld.

Gib ihnen Geld.

Steel geld.

Stiehl Geld.

- Heb je geld?
- Heb je wat geld?

- Hast du nicht etwas Geld?
- Hast du etwas Geld dabei?
- Hast du etwas Geld?
- Hast du Geld?
- Hast du Geld bei dir?

- Hoeveel geld wil je?
- Hoeveel geld wilt u?
- Hoeveel geld willen jullie?

- Wie viel Geld möchtest du?
- Wie viel Geld möchten Sie?
- Wie viel Geld möchtet ihr?

- Heb je geld nodig?
- Hebt u geld nodig?
- Heeft u geld nodig?

- Brauchst du Geld?
- Brauchen Sie Geld?

- Heeft ze geld nodig?
- Heeft hij geld nodig?
- Heeft u geld nodig?

Brauchen Sie Geld?

- Geld maakt niet gelukkig.
- Geld koopt geen geluk.
- Geld kan geen geluk kopen.

- Glück kann man nicht kaufen.
- Glück ist nicht mit Geld zu kaufen.
- Glück kann man mit Geld nicht kaufen.

- Zij heeft geld nodig.
- Ze heeft geld nodig.

- Sie braucht Geld.
- Sie benötigt Geld.

- Hoeveel geld hebt ge?
- Hoeveel geld heb je?

- Wie viel Geld haben Sie?
- Wie viel Geld hast du?

- Hebt u geld nodig?
- Heeft u geld nodig?

- Brauchst du Geld?
- Brauchen Sie Geld?

- Zij heeft veel geld.
- Hij heeft veel geld.

- Sie hat viel Geld.
- Er hat viel Geld.

Geld maakt niet corrupt - geen geld misschien wel.

Geld macht nicht korrupt – kein Geld schon eher.

- Ik heb amper geld.
- Ik heb nauwelijks geld.

Ich habe wenig Geld.

Ik heb geld.

Ich habe Geld.

Het geld verdween.

- Das Geld ist verschwunden.
- Das Geld verschwand.

Ik wil geld.

Ich will Geld.

Heb je geld?

- Haben Sie Geld?
- Habt ihr Geld?
- Hast du Geld?

Tom wil geld.

Tom will Geld.

Tom wilde geld.

Tom wollte Geld.

Iedereen wil geld.

Jeder will Geld.

Tijd is geld.

Zeit ist Geld.

Ik leen geld.

Ich leihe mir Geld.

Te veel geld?

Zu viel Geld?

Geld is macht.

Geld ist Macht.

Geld stinkt niet.

Geld stinkt nicht.

Hij bezit geld.

Er hat Geld.

Tom heeft geld.

Tom hat Geld.

Vraag geen geld.

Bitte nicht um Geld.

Wil je geld?

Möchtest du Geld?

Geef hen geld.

Gib ihnen Geld.

- Met geld is alles mogelijk.
- Met geld gaat alles.

Mit Geld ist alles möglich.

- Hij eiste veel geld.
- Hij vroeg om veel geld.

Er forderte viel Geld.

- Hij heeft veel geld.
- Hij beschikt over veel geld.

- Er hat viel Geld.
- Er hat einen Haufen Geld.
- Er hat viel Kohle.

Geld is niets, maar veel geld is iets anders.

Geld ist nichts, aber viel Geld ist etwas anderes.

- Ik heb geen geld vandaag.
- Vandaag zit ik zonder geld.
- Vandaag heb ik geen geld.

Heute habe ich kein Geld.

- Jullie hebben het geld nodig.
- U hebt het geld nodig.
- U heeft het geld nodig.

- Sie brauchen das Geld.
- Ihr braucht das Geld.

- Hij praat altijd over geld.
- Hij praat voortdurend over geld.
- Hij heeft het constant over geld.

Er spricht ständig über Geld.

Beter een mens zonder geld, dan geld zonder een mens.

Besser ein Mensch ohne Geld, als Geld ohne Mensch.

- Ik moet geld gaan halen.
- Ik moet geld gaan pinnen.

Ich muss Geld holen gehen.

Sociaal plastic is geld,

Soziales Plastik ist Geld.

...maar aan hun geld.

sondern mit ihrem Geld.

Alleen geld was schaars.

Nur Geld war knapp.

Zij heeft veel geld.

Sie hat viel Geld.

Heb je geen geld?

- Hast du kein Geld?
- Habt ihr kein Geld?
- Haben Sie kein Geld?

Geef me je geld.

Gib mir dein Geld.

Er is veel geld.

Da liegt viel Geld.

Hoeveel geld heeft hij?

Wie viel Geld hat er?

Geld regeert de wereld.

Geld regiert die Welt.

Heb je het geld?

Hast du das Geld?

We hebben geld nodig.

- Wir brauchen Geld.
- Wir haben Geld nötig.
- Wir benötigen Geld.

Ik heb weinig geld.

Ich habe wenig Geld.

Ik heb wat geld.

Ich habe etwas Geld.

Met geld gaat alles.

Mit Geld geht alles.

Geld maakt niet gelukkig.

Geld macht nicht glücklich.

Heb je geld nodig?

Brauchst du Geld?

Ze bedelt om geld.

Sie bettelt um Geld.

Is dit genoeg geld?

Reicht das Geld?

Tom houdt van geld.

Tom mag Geld.