Translation of "Over" in French

- Neem het over.
- Neem over.

- Prenez le relais.
- Prends le relais.
- Prenez la relève.
- Prends la relève.

- Over m'n lijk!
- Over mijn lijk!

- Par-dessus mon cadavre !
- Il faudra passer par-dessus mon cadavre !
- Il faudra me passer sur le corps !

Neem over.

Prends la relève.

- Hij heeft het over zichzelf.
- Hij praat over zichzelf.
- Hij praat over hem.
- Hij heeft het over hem.

Il parle de lui.

Aan anderen over.

à d'autres.

over zijn lunchtijd."

fini par l'heure du déjeuner."

Sla het over.

Pas grave.

Ik stak over.

Je traversais.

Tom gaf over.

Tom vomissait.

Over m'n lijk!

Pas de mon vivant !

Geef je over!

Capitule !

Geef u over!

Capitulez !

Man over boord!

Un homme à la mer !

- Waar heb je het over?
- Waar praat je over?
- Waar hebt u het over?

- De quoi parles-tu ?
- De quoi parlez-vous ?
- De quoi parles-tu ?
- De quoi vous parlez ?

- Denk er eens over na.
- Denk er eens over.

- Penses-y.
- Pensez-y.

- Waar heb je het over?
- Waar praat je over?

- De quoi parles-tu ?
- De quoi parles-tu ?
- De quoi tu parles ?

- Is er nog zout over?
- Is er zout over?

- Reste-t-il du sel ?
- Reste-t-il du sel ?

- Hebt ge het over mij?
- Heb je het over mij?
- Hebben jullie het over mij?

Est-ce que tu parles de moi ?

- Waar heb je het over?
- Waar praat je over?
- Waar hebt u het over?
- Waar praten jullie over?
- Wat bedoel je daarmee?

- De quoi parles-tu ?
- De quoi parlez-vous ?
- De quoi parles-tu ?
- Qu'est-ce que tu racontes ?
- De quoi vous parlez ?

- Hij praat altijd over geld.
- Hij praat voortdurend over geld.
- Hij heeft het constant over geld.

Il parle toujours d'argent.

- Ik denk er anders over.
- Ik denk daar anders over.

Je pense autrement.

Waar men niet over kan spreken, moet men over zwijgen.

Sur ce dont on ne peut parler, il faut garder le silence.

- Zij lachten over zijn fout.
- Zij lachten over hun fout.

Ils ont ri de leur erreur.

- Heeft u over mij gesproken?
- Heb je over mij gesproken?

- As-tu parlé de moi ?
- Avez-vous parlé de moi ?

- Je stak de straat over.
- Jullie staken de straat over.

- Tu as traversé la rue.
- Vous avez traversé la rue.

- Kerstmis is over drie weken.
- Kerst is over drie weken.

Noël n'est plus que dans trois semaines.

- Vertel mij iets over uw gezin.
- Vertel mij iets over je gezin.
- Vertel mij iets over jouw gezin.
- Vertel mij iets over uw familie.
- Vertel mij iets over je familie.
- Vertel mij iets over jouw familie.
- Vertel mij iets over jullie familie.
- Vertel mij iets over jullie gezin.

Dis-moi quelque chose sur ta famille.

En over de burgerrechtenbeweging.

et sur le mouvement des droits civiques.

Het is game over.

Game over !

We beschikken over taal.

Nous avons le langage verbal.

Het gaat over kijken

Il s'agissait de regarder

De wastafel loopt over,

et que l'évier déborde,

Waar praten jullie over?

- De quoi parlez-vous ?
- De quoi vous parlez ?

Is er zout over?

- Reste-t-il du sel ?
- Reste-t-il du sel ?

Smog hing over Tokio.

La pollution recouvrait Tokyo.

Ze klaagde over hoofdpijn.

- Elle s'est plainte d'une migraine.
- Elle s'est plainte d'un mal de tête.

Vertel me over hem.

Parle-moi de lui.

Steek de straat over.

- Traverse la rue.
- Traversez la rue.

Ons huwelijk is over.

- Notre mariage est fini.
- Notre mariage a pris fin.

Ze spraken over cultuur.

- Ils parlèrent de culture.
- Elles parlèrent de culture.
- Ils ont parlé de culture.
- Elles ont parlé de culture.

Ik ben over tijd.

Mes jours auraient déjà dû se terminer depuis longtemps.

Weten ze over ons?

Ont-ils connaissance de notre existence ?

Waar gaat het over?

- De quoi s'agit-il ?
- C’est à quel sujet ?

Mijn hoofdpijn is over.

Mon mal de tête s'est arrêté.

Waar spraken ze over?

De quoi ont-ils parlé ?

Hoeveel is er over?

Combien reste-t-il ?

Hij reist over zee.

Il voyage sur la mer.

Ik geef me over.

Je me rends.

Hij sprak over vrede.

- Il a parlé de paix.
- Il parla de paix.

We geven ons over.

Nous nous rendons.

Neem het stuur over.

- Prends le volant.
- Prenez le volant.

Hij gaf zich over.

Il s'est rendu.

Waar klagen ze over?

- De quoi se plaignent-ils ?
- De quoi se plaignent-elles ?

De huwelijksreis is over.

La lune de miel est terminée.

Tot over twee weken!

À dans deux semaines !

We discussieerden over politiek.

Nous avons discuté politique.

Over wie gaat het?

De qui s'agit-il ?

Waar lacht u over?

- De quoi tu ris ?
- De quoi ris-tu ?
- De quoi ris-tu ?
- De quoi riez-vous ?

Mijn koppijn is over.

Mon mal de tête s'est arrêté.

Nou, ik steek over!

Allez, je traverse !

- Denk er eens over na.
- Denk er eens over na als je wil.
- Denk er eens over.

- Penses-y.
- Pensez-y.

- Waar heb je het over?
- Waar praat je over?
- Waar praten jullie over?
- Waarover hebben jullie het?

- De quoi parles-tu ?
- De quoi parlez-vous ?
- De quoi parles-tu ?
- De quoi vous parlez ?

Praat ik nu over biologie, of heb ik het over geologie?

Est-ce de la biologie ou de la géologie ?

We weten meer over andere planeten dan over die van onszelf

Nous connaissons mieux les autres planètes que la nôtre,

- Vogels vliegen over de bomen.
- Er vliegen vogels over de bomen.

Les oiseaux volent au-dessus des arbres.

- Er waren er nog twee over.
- Er bleven er twee over.

Il en restait deux.

- Ze klaagt over hoofdpijn, en vaak.
- Ze klaagt vaak over hoofdpijn.

Elle se plaint de maux de tête, et cela très souvent.

- Hij heeft geklaagd over het lawaai.
- Hij klaagde over de herrie.

- Il se plaignait du bruit.
- Il s'est plaint du bruit.

- Ik had het niet over Tom.
- Ik sprak niet over Tom.

Je ne parlais pas de Tom.

- Ik weet veel over milieuproblemen.
- Ik weet veel over ecologische problemen.

J'ai beaucoup de connaissances au sujet des problèmes environnementaux.

- We weten niet veel over Tom.
- We weten weinig over Tom.

- Nous ne savons pas grand chose sur Tom.
- On en sait peu sur Tom.
- Nous n'en savons pas beaucoup sur Tom.

- Over smaak valt niet te twisten.
- Over smaken valt niet te twisten.
- Over smaken valt niet te discussiëren.

Des goûts et des couleurs on ne doit pas discuter.

- Hij vertelde me verhalen over India.
- Ooit vertelde hij me over Indië.

Il avait l'habitude de me raconter des histoires sur l'Inde.