Translation of "Droeg" in French

0.031 sec.

Examples of using "Droeg" in a sentence and their french translations:

Ik droeg bij.

- J’ai contribué.
- J'y ai contribué.
- Moi j'ai contribué.

Ze droeg zwart.

Elle portait du noir.

Je droeg bij.

Tu cotisais.

Layla droeg regenboogsokken.

Layla portait des chaussettes arc-en-ciel.

- Ze droeg een rode blouse.
- Zij droeg een rode blouse.

Elle portait un chemisier rouge.

- Ze droeg een wit kleed.
- Ze droeg een witte jurk.

Elle portait une robe blanche.

Ze droeg een bril.

- Elle a porté des lunettes.
- Elle portait des lunettes.

Hij droeg een bril.

Il portait des lunettes.

Ze droeg hoge laarzen.

Elle portait des cuissardes.

Ze droeg een kimono.

Elle était vêtue d'un kimono.

Hij droeg een smoking.

Il portait un smoking.

Maria droeg een piratenkostuum.

Maria portait un costume de pirate.

Tom droeg een kerstmuts.

Tom portait un bonnet de Père Noël.

Tom droeg een piratenkostuum.

Tom portait un costume de pirate.

- Maria droeg een lange zwarte jurk.
- Maria droeg een lang zwart kleed.

Marie était vêtue d'une longue robe noire.

Ze droeg een blauwe mantel.

Elle portait un manteau bleu.

Ze droeg een satijnen jurk.

Elle portait une robe de satin.

Hij droeg een rode broek.

Il portait un pantalon rouge.

Ze droeg een rare hoed.

Elle portait un chapeau étrange.

Ze droeg alleen haar ondergoed.

Elle ne portait rien d'autre que ses sous-vêtements.

Ze droeg een zijden jurk.

Elle portait une robe de soie.

Ze droeg een prachtige jurk.

- Elle porta une belle robe.
- Elle a porté une belle robe.

Ze droeg een zwarte hoed.

Elle portait un chapeau noir.

Tom droeg een duur pak.

Tom portait un costume coûteux.

Tom droeg een oude labjas.

Tom portait une vieille blouse de laboratoire.

Hij droeg een lichtblauwe das.

Il portait une cravate bleu clair.

Ze droeg een rood kleed.

Elle portait une robe rouge.

De man droeg een tijgermasker.

Cet homme portait un masque de tigre.

Ze droeg een mooie jurk.

Elle portait une belle robe.

Ik droeg mijn favoriete jurk.

Je portais ma robe préférée.

Ik droeg een wit overhemd.

- J'ai porté une chemise blanche.
- J'enfilai une chemise blanche.

Tom droeg een oude hoed.

Tom portait un vieux chapeau.

Ze droeg een lange, brede jas.

Elle portait un long et ample manteau.

Tom droeg de valiezen voor mij.

Tom a porté les valises pour moi.

Ze droeg een korf vol bloemen.

Elle portait un panier empli de fleurs.

Tom droeg Mary op zijn schouders.

- Tom porta Mary sur ses épaules.
- Tom porta Marie sur ses épaules.

Maria droeg een lang zwart kleed.

Marie était vêtue d'une longue robe noire.

- Ze droeg een lelijk kleed.
- Ze had een lelijk kleed aan.
- Zij droeg een lelijke jurk.

Elle portait une robe laide.

Jane droeg hetzelfde lint als haar moeder.

Jane portait le même ruban que sa mère.

Tom droeg zijn zoon op zijn rug.

Tom portait son fils sur le dos.

Tom droeg een kerstmuts op het kerstfeest.

Tom portait un bonnet de Père Noël à la fête de Noël.

Jane droeg een gele band in het haar.

Jane avait un ruban jaune dans les cheveux.

Ze droeg een dikke mantel tegen de kou.

Elle portait un épais manteau contre le froid.

Tom droeg een rooskleurig vlinderdasje met blauwe bloempjes.

Thomas portait un nœud papillon rose à petites fleurs bleues.

Ik droeg hem, om er slim uit te zien,

Je les ai mises pour avoir l'air intelligent,

De schrijver droeg het boek aan zijn zus op.

L'auteur dédicaçait le livre à sa sœur.

- Ze droeg een lelijk kleed.
- Ze had een lelijk kleed aan.

Elle portait une robe laide.

- Hij had een rode broek aan.
- Hij droeg een rode broek.

Il portait un pantalon rouge.

Zodat je beseft dat je dit beeld eigenlijk al bij je droeg,

elle vous fait prendre conscience que vous aviez cette image en vous,

- Ik droeg bij.
- Ik leverde een bijdrage.
- Ik was aan het bijdragen.

Je contribuais.

Volgens de legende droeg Patricius groen toen hij in 461 na Christus alle slangen uit Ierland verjoeg.

La légende veut que saint Patrice ait porté du vert lorsqu'il a chassé tous les serpents d'Irlande en 461 après Jésus-Christ.