Translation of "Sleutel" in English

- Dit is uw sleutel.
- Dit is jouw sleutel.
- Dit is jullie sleutel.
- Dit is je sleutel.

This is your key.

- Hier is uw sleutel.
- Hier is je sleutel.
- Hier is jullie sleutel.

- Here is your key.
- Here's your key.

- Dit is jouw sleutel.
- Dit is je sleutel.

- This is your key.
- Here's your key.

- Hier is je sleutel.
- Dit is je sleutel.

- Here is your key.
- Here's your key.

Breng de sleutel.

Bring the key.

- Ik ben mijn sleutel verloren.
- Ik ben mijn sleutel kwijtgeraakt.
- Ik ben mijn sleutel kwijt.
- Ik heb mijn sleutel verloren.

I lost my key.

- Geef me de sleutel.
- Geeft u me de sleutel.

Give me the key.

- Ik ben de sleutel kwijt.
- Ik heb de sleutel verloren.
- Ik ben de sleutel verloren.

I have lost the key.

- Ik ben mijn sleutel verloren.
- Ik ben mijn sleutel kwijt.
- Ik heb mijn sleutel verloren.

- I have lost my key.
- I lost my key.
- I've lost my key.

- Ik ben mijn sleutel kwijtgeraakt.
- Ik ben mijn sleutel kwijt.
- Ik heb mijn sleutel verloren.

- I have lost my key.
- I lost my key.

- Ik ben mijn sleutel kwijt.
- Ik heb mijn sleutel verloren.

- I have lost my key.
- I lost my key.

- Ik ben de sleutel kwijt.
- Ik ben mijn sleutel kwijt.

- I have lost my key.
- I have lost the key.
- I've lost my key.

- Hebt u de sleutel nodig?
- Hebben jullie de sleutel nodig?

Do you need the key?

Dit is jullie sleutel.

- Here is your key.
- This is your key.

Dit is jouw sleutel.

This is your key.

Hier is je sleutel.

- Here is your key.
- Here's your key.

Hier is mijn sleutel.

Here is my key.

Hier is uw sleutel.

Here is your key.

Dit is uw sleutel.

This is your key.

Ik heb een sleutel.

I have a key.

Waar is de sleutel?

Where's the key?

Geef me de sleutel.

Give me the key.

Zoek de verloren sleutel.

Look for the lost key.

Dat is de sleutel.

That's the key.

Ik vergat mijn sleutel.

I forgot my key.

Hij zocht naar de sleutel.

- He looked for the key.
- He searched for the key.

Hij draaide de sleutel om.

He turned the key.

We moeten de sleutel vinden.

We've got to find the key.

Speel niet met de sleutel.

Do not play with the key.

Ik ben mijn sleutel kwijtgeraakt.

I lost my key.

Ik heb de sleutel gevonden.

I've found the key.

Ik heb de sleutel niet.

I don't have the key.

Tom gaf me zijn sleutel.

- Tom gave me his key.
- Tom gave his key to me.

Ik ben mijn sleutel kwijt.

- I have lost my key.
- I have lost the key.
- I lost my key.
- I've lost my key.

Ik moet de sleutel vinden.

I have to find the key.

Ik heb mijn sleutel nodig.

I need my key.

Heb je de sleutel nodig?

Do you need the key?

Ik ben de sleutel kwijt.

- I have lost my key.
- I have lost the key.
- I've lost my key.

Draai de sleutel naar links.

- Turn the key to the right.
- Turn the key to the left.

Maria is de sleutel kwijt.

Mary lost the key.

Eindelijk vonden we de sleutel.

We finally found the key.

- Geef me de sleutel van dit kasteel!
- Geef me de sleutel van dit slot!

Give me the key to this castle!

"Wat is er aan de hand?" "De sleutel is verdwenen." "Welke sleutel?" "De fietssleutel."

"What's the matter?" "I can't find my keys." "Which ones?" "My bicycle ones."

Zoals een sleutel in een slot.

Much like a lock and key.

Kan ik nu de sleutel hebben?

Can I have the key now, please?

Waar heb je die sleutel gevonden?

Where was it that you found this key?

Waar hebt ge de sleutel gevonden?

Where did you find the key?

Weet je waar mijn sleutel is?

Do you know where my key is?

Zou ik de sleutel kunnen krijgen?

May I have the key?

Esperanto is een sleutel tot vrede.

Esperanto is a key to peace.

Heeft Tom nog steeds een sleutel?

Does Tom still have a key?

Waar zou de sleutel toch zijn?

Where's the key?

- Ik heb mijn sleutel vast onderweg verloren.
- Ik moet mijn sleutel wel onderweg hebben verloren.

I must've lost the key on the way.

Ik ben mijn sleutel aan het zoeken.

I'm looking for my key.

Hij stak de sleutel in het slot.

He put the key in the lock.

Ik ben een slot zonder een sleutel.

I'm a lock without a key.

Deze sleutel past niet in het slot.

- This key won't go in the lock.
- This key doesn't fit in the lock.

Is dat de sleutel die je zoekt?

Is that the key you are looking for?

John haalde een sleutel uit zijn zak.

John took a key from his pocket.

Je bent je sleutel aan het zoeken.

You are looking for your key.