Translation of "Slager" in English

- Je bent een slager, nietwaar?
- U bent een slager, nietwaar?

You're a butcher, aren't you?

Hij is een slager.

He's a butcher.

Tom is een slager.

Tom is a butcher.

Een slager handelt in vlees.

A butcher deals in meat.

Tom is een slager, nietwaar?

Tom is a butcher, isn't he?

Maria is een slager, nietwaar?

Mary is a butcher, isn't she?

- De slager snijdt het vlees.
- De slager is het vlees aan het snijden.

The butcher is cutting the meat.

- De slager weegt het vlees.
- De slager is het vlees aan het wegen.

The butcher is weighing the meat.

Waarom wil Tom een ​​slager zijn?

Why does Tom want to be a butcher?

- Ben je nog niet naar de slager gegaan?
- Bent u nog niet naar de slager gegaan?
- Zijn jullie nog niet naar de slager gegaan?

You haven't gone to the butcher yet?

Je bent nog steeds een slager, nietwaar?

You're still a butcher, aren't you?

Ik weet dat Tom een ​​slager is.

- I know that Tom is a butcher.
- I know Tom is a butcher.

Je wist dat Tom een ​​slager was, nietwaar?

- You knew that Tom was a butcher, didn't you?
- You knew Tom was a butcher, didn't you?

Ik wist niet dat Tom een ​​slager was.

- I didn't know that Tom was a butcher.
- I didn't know Tom was a butcher.

- Ik dacht dat je zei dat Tom een ​​slager was.
- Ik dacht dat u zei dat Tom een ​​slager was.
- Ik dacht dat jullie zeiden dat Tom een ​​slager was.

- I thought you said Tom was a butcher.
- I thought that you said Tom was a butcher.
- I thought that you said that Tom was a butcher.
- I thought you said that Tom was a butcher.

Moeder koopt elke woensdag een grote lap varkensvlees bij de slager.

Mom buys a large slice of pork every Wednesday at the butcher's.