Translation of "Had" in English

- Hij had koppijn.
- Hij had hoofdpijn.

He had a headache.

- Sami had lijfwachten.
- Sami had bodyguards.

Sami had bodyguards.

- Ze had dat nodig.
- Dat had ze nodig.
- Zij had dat nodig.
- Dat had zij nodig.

She needed that.

- Tom had ongelijk.
- Tom had het mis.

Tom was incorrect.

- Ik had geld nodig.
- Hij had geld nodig.
- Zij had geld nodig.

- I needed the money.
- He needed the money.
- I needed money.
- I needed cash.

- Ik had geen alternatief.
- Ik had geen keus.
- Ik had geen keuze.

I had no alternative.

- Ze had dat nodig.
- Zij had dat nodig.
- Dat had zij nodig.

She needed that.

- Waarschijnlijk had Tom gelijk.
- Tom had waarschijnlijk gelijk.

- Tom was probably right.
- Tom is probably right.

Hij had iets dat ik niet had: geloof.

He had something that I didn't have - faith.

- Hij had geen medeplichtigen.
- Zij had geen medeplichtigen.

He didn't have any accomplice.

- Ik had erge trek.
- Ik had veel honger.

I was very hungry.

- Je had een bloedneus.
- U had een bloedneus.

You had a nosebleed.

- Hij had grijs haar.
- Ik had grijs haar.

- He had grey hair.
- I had gray hair.

- Hij had één dochter.
- Hij had een dochter.

He had one daughter.

Hij had iets dat ik niet had: vertrouwen.

He has what I lack; confidence.

- U had mij nodig.
- Jij had mij nodig.

You needed me.

- Had jij me nodig?
- Had u mij nodig?

Did you need me?

- Hij had ze nodig.
- Hij had hen nodig.

He needed them.

- Ze had ze nodig.
- Ze had hen nodig.

She needed them.

- Dat had ze nodig.
- Dat had zij nodig.

She needed that.

Zelf had bedacht.

own devising.

Had ik ongelijk?

Was I wrong?

Het had gesneeuwd.

It had snowed.

Ik had geluk.

I was lucky.

Hij had hoofdpijn.

He had a headache.

Hij had ambitie.

He had ambition.

Ik had berouw.

I repented.

Maria had plezier.

- Mary had a good time.
- Mary had some fun.
- Mary had fun.

Tom had blindedarmontsteking.

Tom had appendicitis.

Hij had dorst.

He was thirsty.

Ik had dorst.

I was thirsty.

Tom had gelijk.

Tom was right.

Ik had panne.

I had a breakdown.

Tom had dorst.

Tom was thirsty.

Maria had gelijk.

Mary was right.

Ik had gelijk.

- I was correct.
- I was right.

Ik had hulp.

- I had help.
- I had some help.

Je had gelijk.

You were correct.

Hij had ontbijt.

He had breakfast.

Tom had ontbijt.

Tom had breakfast.

Zij had ontbijt.

- He had breakfast.
- She had breakfast.

Maria had ontbijt.

Mary had breakfast.

Tom had ongelijk.

Tom was incorrect.

Ik had ongelijk.

- I was wrong.
- I've been wrong.

Tom had honger.

Tom was feeling hungry.

Hij had buikpijn.

- He had a stomachache.
- He had a stomach ache.

Ze had buikpijn.

She had a stomach ache.

Hij had ademhalingsproblemen.

He had respiratory problems.

Niemand had paraplu's.

No one had umbrellas.

Gandhi had gelijk.

Gandhi was right.

Tom had heimwee.

Tom was homesick.

Ik had honger.

- I felt hungry.
- I was hungry.

Tom had geluk.

Tom was lucky.

Ik had pech.

I was unlucky.

Ik had verdriet.

I was hurting.

Layla had aids.

Layla had AIDS.

Sami had astma.

Sami had asthma.

Sami had buikpijn.

Sami had a stomachache.

Sami had waakhonden.

Sami had guard dogs.

Sammy had spacecake.

Sami had weed cookies.

Sami had eczeem.

Sami had eczema.

Sami had nierkanker.

Sami had kidney cancer.

Sami had ontbijt.

Sami had breakfast.

Je had gelezen.

You had read.

Ik had kraamvloed.

I passed clots.

Zij had gelijk.

- He was right.
- She was right.

- U had gelijk.
- Je had gelijk.
- Jullie hadden gelijk.

- You were right.
- You were correct.