Translation of "Dinsdag" in English

Dinsdag?

Tuesday?

- Kom dinsdag, zo mogelijk.
- Kom als het kan dinsdag.

- Come on Tuesday, if possible.
- Come on Tuesday, if it's possible.

"Is het maandag of dinsdag?" "Vandaag is het dinsdag."

"Is it Monday or Tuesday?" "Today is Tuesday."

- Dinsdag was het immers koud.
- Dinsdag was het zeker koud.

Tuesday was certainly cold.

Heb je dinsdag tijd?

Are you free on Tuesday?

Is het al dinsdag?

- Is it Tuesday already?
- It's already Tuesday?

Gisteren was het dinsdag.

Yesterday was Tuesday.

Overmorgen is het dinsdag.

The day after tomorrow is Tuesday.

Ben je dinsdag vrij?

Are you free on Tuesday?

Kom als het kan dinsdag.

- Come on Tuesday, if possible.
- Come on Tuesday, if it's possible.

Dinsdag was het immers koud.

Tuesday was certainly cold.

De lessen beginnen volgende week dinsdag.

Classes begin next Tuesday.

Je kunt evengoed tot dinsdag wachten.

You might as well wait until Tuesday.

Vandaag is het dinsdag 17 december.

Today is Tuesday, December 17th.

Waarom blijft ze thuis op dinsdag?

Why does she stay at home on Tuesdays?

Ik verwacht dinsdag van je te horen.

I'll expect to hear from you by Tuesday.

Het is aan het regenen sinds dinsdag.

It has been raining since Tuesday.

De weekdagen zijn: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag.

The weekdays are: Monday, Tuesday, Wednesday, Thursday, and Friday.

Als gisteren maandag was, dan is het vandaag dinsdag.

If yesterday was Monday, then today is Tuesday.

Vandaag is het dinsdag. Ik ben vissen aan het kopen.

Today is Tuesday. I am buying fishes.

Het gaat makkelijk worden dit werk voor dinsdag af te krijgen.

Finishing the job by Tuesday will be a piece of cake.

Een week heeft zeven dagen: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag.

A week has seven days: Monday, Tuesday, Wednesday, Thursday, Friday, Saturday and Sunday.

Maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag zijn de dagen van de week.

Monday, Tuesday, Wednesday, Thursday, Friday, Saturday and Sunday are the days of the week.

De dagen van de week zijn maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag.

The days of the week are Monday, Tuesday, Wednesday, Thursday, Friday, Saturday, and Sunday.

Een week is verdeeld in zeven dagen: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag.

A week is divided into seven days: Monday, Tuesday, Wednesday, Thursday, Friday, Saturday, and Sunday.

Maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag zijn de zeven dagen van de week.

Monday, Tuesday, Wednesday, Thursday, Friday, Saturday and Sunday are the seven days of the week.

- Ze kunnen maandag of dinsdag komen, maar niet woensdag of donderdag.
- Ze kunnen komen op een maandag of een dinsdag, maar niet op een woensdag of een donderdag.
- Ze kunnen 's maandags of dinsdags komen, maar niet 's woensdags of donderdags.

They can come on Monday or Tuesday, but not on Wednesday or Thursday.

- Ze kunnen maandag of dinsdag komen, maar niet woensdag of donderdag.
- Ze kunnen 's maandags of dinsdags komen, maar niet 's woensdags of donderdags.

They can come on Monday or Tuesday, but not on Wednesday or Thursday.

- Ze kunnen komen op een maandag of een dinsdag, maar niet op een woensdag of een donderdag.
- Ze kunnen 's maandags of dinsdags komen, maar niet 's woensdags of donderdags.

They can come on Monday or Tuesday, but not on Wednesday or Thursday.