Translation of "Gisteren" in Portuguese

0.049 sec.

Examples of using "Gisteren" in a sentence and their portuguese translations:

Gisteren?

Ontem?

- Ik ben gisteren gekomen.
- Ik kwam gisteren.

Eu cheguei ontem.

- Tenniste je gisteren?
- Heb je gisteren getennist?

Vocês jogaram tênis ontem?

- Ik ben gisteren aangekomen.
- Ik kwam gisteren aan.

Cheguei ontem.

- Het was heet gisteren.
- Gisteren was het heet.

Ontem estava quente.

- Gisteren was het koud.
- Het was gisteren koud.

Estava frio ontem.

Tenniste je gisteren?

Você jogou tênis ontem?

Gisteren regende het.

Choveu ontem.

Het sneeuwde gisteren.

Nevou ontem.

- De ontmoeting had gisteren plaats.
- De vergadering was gisteren.
- De vergadering had gisteren plaats.

- O encontro aconteceu ontem.
- A reunião aconteceu ontem.

- Wat hebt ge gisteren gedaan?
- Wat heb je gisteren gedaan?
- Wat heeft u gisteren gedaan?
- Wat hebben jullie gisteren gedaan?

O que você fez ontem?

- Waar ben je gisteren geweest?
- Waar was je gisteren?

- Onde você estava ontem?
- Onde estiveram vocês ontem?

- We hebben voetbal gespeeld gisteren.
- Gisteren speelden we voetbal.

- Nós jogamos futebol ontem.
- Ontem jogamos futebol.
- Jogamos futebol ontem.

- Ik kwam hier gisteren.
- Ik ben hier gisteren gekomen.

Ontem, vim.

- Ik heb hem gisteren ontmoet.
- Ik ontmoette hem gisteren.

Eu o encontrei ontem.

- Ik dronk gisteren thee.
- Ik heb gisteren thee gedronken.

Eu tomei chá ontem.

- Gisteren was het mijn verjaardag.
- Gisteren was mijn verjaardag.

Ontem foi meu aniversário.

- We hebben elkaar gisteren gesproken.
- We hebben gisteren gesproken.

Conversamos ontem.

- Gisteren heb ik gevoetbald.
- Gisteren heb ik voetbal gespeeld.

Ontem joguei futebol.

- Wat heb je gisteren gedaan?
- Wat heeft u gisteren gedaan?
- Wat hebben jullie gisteren gedaan?

O que você fez ontem?

- Dank je wel voor gisteren.
- Dank u wel voor gisteren.

Obrigado por ontem.

- Mijn fiets is gisteren hersteld.
- Mijn fiets is gisteren gerepareerd.

Minha bicicleta foi consertada ontem.

Gisteren was het bewolkt.

Estava nublado ontem.

Hebt ge gisteren gestudeerd?

Você estudou ontem?

Wat overkwam je gisteren?

- O que houve com você ontem à noite?
- O que aconteceu com você ontem à noite?

Was het gisteren koud?

Estava frio ontem?

Heb je gisteren gewerkt?

- Vocês trabalharam ontem?
- Você trabalhou ontem?

Regende het hier gisteren?

Choveu aqui ontem?

We hebben gisteren gehonkbald.

Ontem jogamos beisebol.

We hebben gisteren getennist.

Nós jogamos tênis ontem.

Hij is gisteren overleden.

Ele morreu ontem.

Gisteren was het donderdag.

Ontem foi quinta-feira.

Het was heet gisteren.

- Estava calor ontem.
- Ontem fez muito calor.

Waar was Tom gisteren?

Onde Tom esteve ontem?

Heb je gisteren getennist?

Você jogou tênis ontem?

Gisteren was het zondag.

Ontem foi domingo.

Toms verjaardag was gisteren.

O aniversário do Tom foi ontem.

Gisteren was ik gelukkig.

Eu estava feliz ontem.

Heeft het gisteren gesneeuwd?

Nevou ontem?

Gisteren was het vrijdag.

Ontem foi sexta-feira.

Tom is gisteren aangekomen.

O Tom chegou ontem.

Ik ben gisteren getrouwd.

Eu me casei ontem.

Was Ken gisteren thuis?

Ken estava em casa ontem?

Was je gisteren thuis?

Você estava em casa ontem?

Gisteren was ik ziek.

- Estava doente ontem.
- Eu estava doente ontem.

Ze gingen gisteren vissen.

Eles foram pescar ontem.

Het regende sterk gisteren.

Choveu forte ontem.

De begrafenis was gisteren.

O enterro foi ontem.

Tom is gisteren gestorven.

Tom morreu ontem.

Ze is gisteren geboren.

Ela nasceu ontem.

Jij ging gisteren voetballen.

- Você jogou futebol ontem.
- Vocês jogaram futebol ontem.
- Tu jogaste futebol ontem.

Ze hebben gisteren gevoetbald.

- Eles jogaram futebol ontem.
- Elas jogaram futebol ontem.

Zijn toestand verergerde gisteren.

Seu estado piorou ontem.

Was het gisteren warm?

Fazia calor ontem?

- Ik ben er gisteren naartoe gegaan.
- Ik ging daar gisteren heen.

Eu fui lá ontem.

- Gisteren heb ik een boek gekocht.
- Gisteren kocht ik een boek.

- Eu comprei um livro ontem.
- Ontem eu comprei um livro.

- Ik ving gisteren vijf vissen.
- Ik heb gisteren vijf vissen gevangen.

Ontem peguei cinco peixes.

- Tom sprak gisteren met Maria.
- Tom heeft gisteren met Maria gesproken.

Tom falou com a Mary ontem.