Examples of using "Onu" in a sentence and their dutch translations:
Pak hem!
Bedrieg hem niet.
Ik kan haar niet vergeven.
Ik ken haar.
- Je kunt het!
- Jullie kunnen het.
- Wie hem kent, vindt hem aardig.
- Iedereen die hem kent vindt hem leuk.
Ik ken haar niet.
Stop haar.
Ik kon hem niet horen.
- Snij het.
- Snij hem.
- Laat hem vrij.
- Laat hem vrij!
- Volg hem.
- Volg hem!
- Je onderschat hem.
- U onderschat hem.
- Jullie onderschatten hem.
- Je doet hem te kort.
- Ik hield van haar.
- Ik hield van hem.
- Laat me het repareren.
- Laat me het oplossen.
Ik moet het vinden.
Ik at het.
Ik heb haar onderschat.
Ik kan hem niet optillen.
Laat het ons kort houden.
- Ze kuste hem.
- Ze heeft hem gekust.
- Ik heb hem gezien.
- Ik zag hem.
- Heb je haar gekust?
- Heb je hem gekust?
Ik wil niet dat je hem wakker maakt.
Ik kan haar horen.
We pakken hem.
bescherm het
Ik snap het.
- Je hebt het gedaan!
- Het is je gelukt!
- Je had het kunnen doen.
- U had het kunnen doen.
- Jullie had het kunnen doen.
- Ik kan het niet.
- Ik kan niet.
- Ik kan het niet doen.
- Zet het af.
- Zet het uit.
Geef haar er niet de schuld van.
Drink het op!
Ik ken hem.
- Ik maak hem af.
- Ik ga hem vermoorden.
- Maak het echt.
- Laat het echt lijken.
Bedrieg hem niet.
- Ik zal hem berispen.
- Ik ga hem op zijn sodemieter geven.
- Ge hebt hem niet gezien.
- Je hebt hem niet gezien.
- Dat vind ik leuk.
- Ik vind dat leuk.
- Ik hou ervan!
- Ik hou ervan.
- Ik houd ervan.
- Dat zal ik niet vergeten.
- Ik zal het niet vergeten.
Ik wil het.
Vergeet haar.
We hebben hem laten huilen.
Ik zal het onthouden.
Ik hou er niet van.
Stop hem.
- We hebben verloren.
- We zijn het kwijt.
Dat heb ik niet gezien.
Hij kan hem niet horen.
Ze houdt van hem.
Ik maakte haar aan het huilen.
- Stop haar!
- Hou haar tegen!
We gaan hem verliezen!
Ik moet hem waarschuwen.
Maak hem wakker.
- Ik heb hem niet gebroken.
- Ik heb hem niet kapotgemaakt.
Jij zult ervoor betalen.
Drink dat niet!
Ik heb hem gezien.
- Ik neem het.
- Ik neem het wel aan.
Ik ga het nader onderzoeken.
We hadden dat niet moeten doen.
- Ze hebben het verpest.
- Zij hebben het verpest.
Houd het.
Ik kan het niet veranderen.
We kunnen het niet zien.
Luister naar haar.
Onthou dat.
Hij had dat niet moeten doen.
Ik steun hem.
Laten we dat maar niet doen.
Laat vallen.
- Ik wist het.
- Ik heb het geweten.
Pak dat.
- Bestudeer het.
- Onderzoek het.
Dat hoor ik.
- Dat mag niet.
- Dat mag je niet doen.
- Dat kan je niet doen.
- Dat kunnen jullie niet doen.
- Dat mogen jullie niet doen.
Ik vond het niet leuk.
Dat weet ik niet.
Doe het gewoon.
We kennen haar niet.