Translation of "Hafta" in Dutch

0.011 sec.

Examples of using "Hafta" in a sentence and their dutch translations:

Hafta bitti.

De week is voorbij.

- Bir hafta olmuş.
- Bir hafta geçmiş.

Het is me het weekje wel geweest.

- Gelecek hafta görüşürüz!
- Gelecek hafta görüşürüz !

Tot volgende week!

- O, geçen hafta hastaydı.
- Geçen hafta hastaydı.

Hij was vorige week ziek.

Birkaç hafta sonra

En toen, een paar weken later,

Birkaç hafta sonra,

En toen, een paar weken later...

Gelecek hafta görüşürüz.

Ik zie je volgende week.

Bu hafta neredeydin?

- Waar was u deze week?
- Waar was je deze week?

Üç hafta geçti.

Drie weken gingen voorbij.

İyi hafta sonları!

Prettig weekend!

Önümüzdeki hafta gelemem.

Ik kan volgende week niet komen.

Gelecek hafta görüşürüz!

Tot volgende week!

Gelecek hafta dondurabilir.

Volgende week gaat het misschien vriezen.

Bütün hafta hastaydım.

Ik ben de hele week ziek geweest.

Gelecek hafta ayrılıyorum.

Ik vertrek volgende week.

- Güzel bir hafta sonu geçirin.
- İyi hafta sonları!

- Goed weekeinde.
- Prettig weekend!

- Bu hafta çok meşgulüm.
- Bu hafta çok meşguldüm.

Ik heb het deze week erg druk gehad.

- Tam bir hafta boyunca yağmur yağdı.
- Hava bütün hafta yağışlıydı.
- Hafta boyunca yağmur yağdı.

- Het heeft een hele week geregend.
- Het heeft een week lang geregend.

Önümüzdeki yedi hafta boyunca

En in de zeven weken daarna

O, geçen hafta hastaydı.

Hij was vorige week ziek.

Yağmur bir hafta sürdü.

- De regen hield aan gedurende een week.
- Het regende een week lang.

Evde bir hafta kaldım.

Ik bleef een week lang thuis.

Bilet bir hafta geçerlidir.

De kaart is een week geldig.

Noel'e bir hafta kaldı.

Kerstmis is over een week.

Hafta sonunda ne yapacaksın?

Wat ga je van het weekend doen?

Hafta sonun nasıl geçti?

Hoe was je weekend?

Hafta sonunu arkadaşlarımla geçirdim.

Ik bracht het weekend met mijn vrienden door.

Birkaç hafta boyunca hastanedeydim.

Ik heb meerdere weken in het ziekenhuis gelegen.

Onu her hafta yaparlar.

Ze doen het elke week.

Gelecek hafta Tokyo'ya gitmeliyim.

Ik moet volgende week naar Tokio.

Bu hafta çok çalıştım.

Ik heb veel gewerkt deze week.

Bir hafta daha bekleyemem.

Ik kan niet nog een week wachten.

Biz iki hafta bekleyemeyiz.

We kunnen geen twee weken wachten.

Geçen hafta dedemi gördüm.

Ik zag mijn opa vorige week.

Tom, bu hafta çalışamaz.

Tom kan deze week niet werken.

Yaklaşık iki hafta içinde.

Over een week of twee.

Harika bir hafta oldu.

- Het was een geweldige week.
- Het is een geweldige week geweest.

İslamabad'da üç hafta geçirdin.

Je hebt drie weken in Islamabad doorgebracht.

Geçen hafta çok meşguldüm.

- Ik was afgelopen week erg bezig.
- Afgelopen week was ik erg bezig.

Babası geçen hafta öldü.

Haar vader is vorige week overleden.

Hastanede bir hafta geçirdim.

- Ik heb een week in een ziekenhuis doorgebracht.
- Ik heb een week in een hospitaal doorgebracht.

Hafta sonunu arkadaşlarla geçirdik.

We brachten het weekend met vrienden door.

Hafta sonlarında çalışmayı sevmiyorum.

Ik werk niet graag in de weekends.

O geçen hafta öldü.

Ze is vorige week overleden.

Ona geçen hafta ödedim.

Ik heb hem vorige week betaald.

Gelecek hafta Tom'u göreceğiz.

We zullen Tom volgende week zien.

Geçen hafta onunla birlikteydim.

Ik was met hem vorige week.

Tom geçen hafta hastaydı.

Tom was de vorige week ziek.

Ben hafta sonları çalışmam.

Ik werk niet in het weekend.

Hafta sonu ne yaptın?

Wat heb je het weekend gedaan?

Gelecek hafta don olabilir.

Volgende week gaat het misschien vriezen.

Bu hafta çok meşguldüm.

Ik heb het deze week erg druk gehad.

Hafta sonu planlarınız nedir?

- Wat ben je van plan voor het weekend?
- Wat zijn je plannen voor het weekend?

Şiddet iki hafta sürdü.

Het geweld hield twee weken aan.

Önümüzdeki hafta Balaton'a gidiyorum.

De volgende week ga ik naar het Balatonmeer.

Sınıflar gelecek hafta başlar.

De lessen beginnen volgende week.

Bir hafta yedi gündür.

Een week telt zeven dagen.

Düğün iki hafta içinde.

De bruiloft is over twee weken.

Bütün hafta Boston'da olacağız.

We gaan de hele week naar Boston.

Bütün hafta yalnız mıydınız?

Was je de hele week alleen?

Gelecek hafta partiyi unutma.

Vergeet het feest van volgende week niet.

Gelecek hafta ne yapıyorsun?

- Wat doe je de volgende week?
- Wat ga je de volgende week doen?

Doğum günüm gelecek hafta.

Mijn verjaardag is volgende week.

Bunu bu hafta yapamam.

Ik kan dat deze week niet doen.

Bu hafta bizim misafirimizsin.

Je bent onze gast van de week.

Bu hafta ne yaptın?

Wat hebt ge gedaan deze week?

- Bir hafta içerisinde teslim edebiliriz.
- Bir hafta içinde teslim edebiliriz.

We kunnen leveren binnen een week.

- Hafta içleri beyaz gömlek giyerim.
- Hafta içi beyaz gömlek giyerim.

- Ik draag doordeweeks witte overhemden.
- Ik draag doordeweeks witte shirts.

- Hafta sonun için planların nedir?
- Hafta sonu için planların nedir?

- Wat ben je van plan voor het weekend?
- Wat zijn jouw plannen voor dit weekend?
- Wat voor plannen heb je voor het weekend?
- Wat zijn je plannen voor het weekend?

- O, önümüzdeki hafta Fransa'ya gidiyor.
- O önümüzdeki hafta Fransa'ya gidiyor.

Zij gaat de volgende week naar Frankrijk.

- Hafta sonunun başlaması için sabırsızlanıyorum.
- Hafta sonunun başlamasını dört gözle bekliyorum.

Ik kan niet wachten tot het weekend begint.

- Geçen hafta kumsaldaydım ama bugün evdeyim.
- Geçen hafta plajdaydım ama bugün evdeyim.
- Geçen hafta sahildeydim ama bugün evdeyim.

Vorige week was ik aan het strand; maar vandaag ben ik thuis.

Ama üç hafta önce ölmüştü.

maar zij was drie weken daarvoor overleden.

Noel sadece bir hafta uzakta.

Kerstmis is pas over een week.

O bir hafta izin aldı.

- Hij heeft een week vrij genomen.
- Hij nam een week vrij.

Bill gelecek hafta geri gelecek.

Bill komt volgende week terug.

Yaşlı adam geçen hafta öldü.

De oude man is vorige week overleden.

Geçen hafta ses sınavına katıldı.

Ze heeft afgelopen week auditie gedaan.

Ben onu geçen hafta aldım.

Ik heb het vorige week gekocht.

Geçen hafta partide Mary'ye rastladım.

Ik kwam Mary tegen op het feest afgelopen week.

O, geçen hafta Amerika'ya gitti.

- Hij is vorige week naar de Verenigde Staten gegaan.
- Hij is afgelopen week naar Amerika gegaan.
- Hij is vorige week naar de Verenigde Staten toe gegaan.

Hafta sonu için planların nedir?

- Wat ben je van plan voor het weekend?
- Wat zijn je plannen voor het weekend?

Tom buraya geçen hafta geldi.

Tom kwam hier vorige week.

O, geçen hafta ödül kazandı.

Hij won vorige week de prijs.

Bir hafta içinde sizi arayacağım.

- Ik bel je binnen een week.
- Ik bel je over een week.

Önümüzdeki hafta amcamı ziyaret edeceğim.

Ik zal volgende week mijn oom bezoeken.

Hafta sonun için planların nedir?

- Wat ben je van plan voor het weekend?
- Wat zijn je plannen voor het weekend?

Hafta sonun iyi geçti mi?

Hebt ge een aangenaam weekend gehad?