Examples of using "şarj" in a sentence and their dutch translations:
- Laad je telefoon op.
- Laad uw telefoon op.
Mijn telefoon moet opgeladen worden.
Ik ben mijn mobiele telefoon aan het opladen.
Mijn oplader doet het niet meer.
- Ik moet mijn mobieltje opladen.
- Ik moet mijn gsm opladen.
- Ik moet mijn mobieltje opladen.
- Ik moet mijn gsm opladen.
- Ik moet mijn telefoon opladen.
Wie heeft mijn batterijlader gepikt?
- Ik moet mijn mobieltje opladen.
- Ik moet mijn gsm opladen.
- Ik moet mijn telefoon opladen.
Kun je je telefoon opladen? Ik wil iemand bellen.