Translation of "Sabes" in Dutch

¿Lo sabes?

Weet je dat?

¿Sabes cantar?

Kun je zingen?

Sabes nadar.

Je kunt zwemmen.

¿Sabes francés?

- Kun je Frans spreken?
- Kan je Frans?

¿Sabes coser?

Kan je naaien?

¿Sabes nadar?

Kun je zwemmen?

¿Sabes escribir?

Kunt u schrijven?

¿Sabes esquiar?

Weet jij hoe je moet skiën?

Sabes cómo.

Je weet hoe.

¿Sabes latín?

Kun je Latijn?

¿Sabes inglés?

Kan je Engels?

¿Sabes bailar?

Kun je dansen?

- ¿Sabes quién es ella?
- ¿Sabes quién es?

Weet je wie zij is?

- ¿Sabes para adónde fue?
- ¿Sabes adónde fue?

Weet jij waar hij naartoe is gegaan?

- ¿Sabes jugar Mahjong?
- ¿Sabes jugar a mahjong?

Weet je hoe men Mahjong speelt?

- ¿Sabes quiénes son?
- ¿Sabes quienes son ellos?

Weet jij wie zij zijn?

- ¿Sabes dónde vive?
- ¿Sabes dónde vive ella?

- Weet je waar ze woont?
- Weet u waar ze woont?

- ¿Sabes qué dijo ella?
- ¿Sabes lo que dijo?

Weet jij wat ze gezegd heeft?

- ¿Sabes conducir?
- ¿Puedes conducir un auto?
- ¿Sabes manejar?

- Kunt u autorijden?
- Kun je autorijden?

- ¿Sabes conducir?
- ¿Sabes cómo se conduce un coche?

Kun je autorijden?

- ¿Cómo sabes eso?
- ¿Cómo es que sabes eso?

Hoe kan je dat nu weten?

- ¿Sabes qué significa esto?
- ¿Sabes lo que esto significa?
- ¿Sabes lo que eso significa?

Weet jij wat dat betekent?

¿Pero sabes qué?

Maar zal ik eens wat zeggen:

¿Sabes la respuesta?

Weet je het antwoord?

¿Sabes dónde vivo?

Weet je waar ik woon?

¿Cómo lo sabes?

- Hoe weet je dat?
- Hoe weet u dat?
- Hoe weten jullie dat?

¿Sabes hacer malabares?

Kun je jongleren?

¿Sabes quién soy?

Weet je wie ik ben?

¿Sabes adónde fue?

Weet jij waar hij naartoe is gegaan?

¿Sabes dónde vive?

- Weet gij waar hij woont?
- Weet jij waar hij woont?

¿Sabes hablar francés?

Spreekt u Frans?

¿Sabes cuánto mides?

- Weet u uw maat?
- Weet u welke maat u hebt?

¿Sabes cuándo vendrá?

- Weet je wanneer ze komt?
- Weet u wanneer ze komt?
- Weten jullie wanneer ze komt?

¿Cómo sabes eso?

Hoe weet je dat?

¡¿Sabes cuánto cuesta?!

- Weet u hoeveel het kost?
- Weet jij hoeveel het kost?
- Weten jullie hoeveel het kost?

¿Sabes jugar Mahjong?

Weet je hoe men Mahjong speelt?

¿Sabes adónde vas?

Weet je waar je heen gaat?

¿Sabes hablar esperanto?

Spreek je Esperanto?

¿Sabes el camino?

Kent ge de weg?

Sabes dónde trabajo.

Je weet waar ik werk.

- ¿Sabes en qué día estamos?
- ¿Sabes qué día es?

Weet je welke dag het is?

- ¿Sabes qué quiero decir?
- ¿Sabes a qué me refiero?

Versta je wat ik wil zeggen?

- ¿Sabes lo que eso significa?
- ¿Sabes lo que significa?

Weet jij wat dat betekent?

- ¿Sabes hablar en inglés?
- ¿Hablas inglés?
- ¿Sabes hablar inglés?

Spreek je Engels?

- ¿Sabes dónde está?
- ¿Sabes dónde es?
- ¿Saben dónde está?

Weet u waar het is?

- ¿Sabes cómo usar una computadora?
- ¿Sabes usar un ordenador?

- Weet gij hoe men een computer gebruikt?
- Weet jij hoe je een computer moet gebruiken?

- "¿Sabes tocar la guitarra?" "Sí."
- «¿Sabes tocar la guitarra?» «Sí.»

"Kunt gij gitaar spelen?" "Ja."

- Ya sabes dónde voy a estar.
- Tú sabes dónde estaré.

Je weet waar ik zal zijn.

- ¿Sabes acaso si él tiene novia?
- ¿Sabes si tiene novia?

Weet jij, of hij een vriendin heeft?

¿Sabes cómo cocinar carne?

Weet je hoe men vlees bereidt?

¿Sabes tocar el piano?

Kan je pianospelen?

- ¿Sabes nadar?
- ¿Puedes nadar?

Kun je zwemmen?

No sabes nadar, ¿verdad?

Jij kan niet zwemmen, of toch?

¿Sabes qué hora es?

Weet jij hoe laat het is?

¿Cuántas idiomas sabes hablar?

Hoeveel talen kan je spreken?

¿Sabes qué camino tomar?

Weet je welke route te nemen?

¿Sabes quién es ella?

Weet je wie zij is?

¡Ya sabes por qué!

- Je weet waarom!
- Jullie weten waarom!

¿Sabes hablar Toki Pona?

Kan je Toki Pona spreken?

Sabes que es cierto.

Je weet dat het waar is.

¿Sabes si tiene novia?

Weet jij, of hij een vriendin heeft?

Tú sabes algo, ¿verdad?

Je weet iets, niet?

¿Sabes hablar en inglés?

- Spreek je Engels?
- Spreekt u Engels?

¿Sabes montar a caballo?

- Kan jij paardrijden?
- Kun jij paardrijden?
- Kunt u paardrijden?

¿Sabes usar un ordenador?

Weet jij hoe je een computer moet gebruiken?

- ¿Sabes conducir?
- ¿Sabéis conducir?

Kun je autorijden?

¿Sabes contar en francés?

- Kun je in het Frans tellen?
- Kunt u in het Frans tellen?
- Kunnen jullie in het Frans tellen?