Translation of "Coser" in Dutch

0.005 sec.

Examples of using "Coser" in a sentence and their dutch translations:

¿Sabes coser?

Kan je naaien?

Me gusta coser.

Ik hou van naaien.

- Ella sabe coser muy bien.
- Ella puede coser muy bien.

Ze kan heel goed naaien.

- Compré una máquina de coser nueva.
- Compré una nueva máquina de coser.

Ik heb een nieuwe naaimachine gekocht.

No sé coser ni bordar.

Ik kan niet naaien of borduren.

¿Me puede coser estos botones?

Kan je deze knopen voor me vastnaaien?

Ella sabe coser muy bien.

Ze kan heel goed naaien.

Mary puede coser muy bien.

Maria kan heel goed naaien.

Ella me preguntó si sabía coser.

Ze vroeg me of ik kon naaien.

¿Tiene una aguja para coser estos botones?

Heb je een naald om deze knopen mee vast te naaien?

Y una pieza ininterrumpida de hilo de coser.

en een ononderbroken stuk naaigaren.

Mary no sabe nada de coser o calcetar.

Maria weet niks van naaien of breien.

Mi madre me regaló una máquina de coser.

Mijn moeder gaf me een naaimachine.

Me hace falta hilo para coser este botón.

Ik heb draad nodig om deze knoop aan te naaien.

Mi madre me regaló su máquina de coser.

Mijn moeder heeft me haar naaimachine gegeven.

En esta habitación no hay suficiente luz para coser.

Er is niet genoeg licht in deze kamer om te kunnen naaien.

Ella dejó de coser y tomó un poco de té.

Ze stopte met naaien en dronk wat thee.

- Eres muy bueno cosiendo.
- Se te da muy bien coser.

- Je kan erg goed naaien.
- Je bent erg goed in naaien.