Examples of using "Podía" in a sentence and their dutch translations:
kon ik leren.
dat ik nauwelijks kon ademhalen.
Niemand wist het.
- Ik kon het nauwelijks zien.
- Ik kon het met moeite zien.
Ik kon hem nauwelijks begrijpen.
Hij kon nauwelijks spreken.
Je kon er niets aan doen.
het kon niet waar zijn.
Ik kon niet alles zien.
doen wat ik ermee wilde, en mijn resultaten voorspellen.
Ik wist dat ik je kon vertrouwen.
En dan kan hij nergens heen.
Ik kon geen contact krijgen met hem.
Ze rende zo snel als ze kon.
Ik kon de pijn nauwelijks verdragen.
Ik kon tussen de regels lezen.
Ik wist dat ik op je kon rekenen.
Ik kon niet stoppen met huilen.
Hij kon zijn eigen ogen niet geloven.
tactische leider maakte, hem ook in de problemen kon brengen.
De gewonde soldaat kon amper lopen.
- Hij kon niet heel snel lopen.
- Hij kon niet heel snel rennen.
Hij kon zijn eigen ogen niet geloven.
Ik kon mijn ogen niet geloven.
Ik kon nauwelijks zien wie wie was.
Bob kon zijn woede niet beheersen.
Hij kon de zin niet begrijpen.
- Ik wist dat ik op je kon rekenen.
- Ik wist dat ge betrouwbaar waart.
Het weer had niet beter kunnen zijn.
Ik kon niet alle vragen beantwoorden.
Hij kon niet goed Frans spreken.
Hij zei dat niemand hem kon helpen.
Ik kan mijn ogen bijna niet geloven.
Men kon zijn vragen niet begrijpen.
Hij kon de baan niet krijgen.
Door de warmte kon ik niet slapen.
Ik kon geen hap meer eten.
Ik kon niet stoppen met lachen.
Ze vroeg mij of ze kon telefoneren.
Maar ik mocht me niet van de wijs laten brengen.
Ik hoorde hem net achter me door het woud breken.
Het was overal om me heen te zien toen ik opgroeide.
Mijn geest kon dat niet aan.
Ik kon alleen maar aan haar denken.
Ik voelde het echt. Dat grote wezen.
Ik was zo opgewonden dat ik niet in slaap kon vallen.
Hij kon deze vraag niet beantwoorden.
Ik kon het nergens vinden.
Ik wist dat ik je kon vertrouwen.
Ik kon een toren onderscheiden in de verte.
Ik heb hem gevraagd waar ik mijn auto kon parkeren.
Ik vroeg haar of ik het boek kon lezen.
Ik kon niet geloven wat ik zag.
De brandweerman kon het vuur niet blussen.
De man die gevallen was, kon niet opstaan.
Ik was de draad helemaal kwijt, mijn gedachten ontspoorden steeds.
Geen enkele student kon de vraag beantwoorden.
Tom kon zijn oren niet geloven.
Tom kon de tweeling niet uit elkaar houden.
Ik kon nergens anders heen.
vroeg ik me af hoe ik zou kunnen helpen.
De betekenis van die prognose drong maar moeizaam tot me door.
Hij kon ongeremd tekeergaan en zijn omgeving domineren,
En ik hoorde het de hele tijd grommen en me bijten.
Ik kan mijn ogen nauwelijks geloven.
Ik kon niets zien.
Hij kon niet slapen vanwege de warmte.
Ik was gewond aan mijn been, ik kon niet meer lopen.
Ik was erg moe, maar ik kon desondanks niet slapen.
Iedereen wist dat ze goed Engels kon.