Examples of using "Pablo" in a sentence and their dutch translations:
Paul was in Rome geboren.
Ik ging naar San Paulo.
- Pablo en María zijn hier geweest.
- Pablo en Maria waren hier.
- Hij heeft schulden bij Peter en Paul.
- Hij heeft overal schulden.
Ik was in februari in Sao Paulo.
Paul was in Rome geboren.
Met de auto van São Paulo naar Buenos Aires? Dat is meer dan tweeduizend kilometer!
Ik woon in Carapicuíba, een voorstad van São Paulo, niet ver van de hoofdstad van de staat São Paulo.