Translation of "Hizo" in Dutch

0.047 sec.

Examples of using "Hizo" in a sentence and their dutch translations:

- Lo consiguió.
- Él lo hizo.
- Lo hizo él.
- Lo logró.
- Lo hizo.

Het is hem gelukt.

- Lo hizo él mismo.
- Él mismo lo hizo.

Hij heeft het zelf gedaan.

Lo que hizo...

en over wat hij deed --

Anoche hizo calor.

Het was warm gisternacht.

Se hizo pedazos.

Het barstte in stukken.

Se hizo pianista.

Hij werd pianist.

Hizo lo contrario.

- Hij deed het tegengestelde.
- Hij deed het tegenovergestelde.

¿Quién lo hizo?

- Wie heeft het gedaan?
- Wie deed het?

Se hizo cartera.

- Ze werd een postbode.
- Ze werd postbode.

¿Hizo frío ayer?

Was het gisteren koud?

Lo hizo cuidadosamente.

Zij deed het voorzichtig.

¿Qué hizo hoy?

Wat heeft hij vandaag gedaan?

Nadie hizo nada.

Niemand heeft iets gedaan.

¿Qué hizo después?

Wat deed hij daarna?

Tomás hizo trampa.

Tom speelde vals.

¿Tom hizo algo?

Heeft Tom iets gedaan?

Ayer hizo calor.

Het was heet gisteren.

¿Quién hizo trampas?

Wie heeft er vals gespeeld?

Tom hizo ejercicio.

Tom trainde.

¿Cómo hizo eso?

Hoe heeft hij dat gedaan?

Ayer hizo frío.

- Gisteren was het koud.
- Het was gisteren koud.

¿Qué hizo Jean?

- Wat heeft Jean gedaan?
- Wat heeft Jean gemaakt?

Anteayer hizo viento.

- Het waaide twee dagen geleden.
- Het woei twee dagen geleden.

- Hizo una tarta para mí.
- Me hizo una tarta.

Ze bakte een cake voor mij.

- Tu carta me hizo feliz.
- Su carta me hizo feliz.

- Je brief maakte me gelukkig.
- Je brief heeft me gelukkig gemaakt.

Esto me hizo preguntarme:

Dus vroeg ik me af:

Que lo hizo posible.

die daarvoor nodig was.

Harvard no lo hizo.

Harvard niet.

Pero no lo hizo.

Maar hij deed het niet.

Bob se hizo ingeniero.

Bob werd ingenieur.

Tom se hizo daño.

Tom is gewond geraakt.

¿Quién hizo este plan?

Wie heeft dit plan gemaakt?

Ella se hizo actriz.

Ze werd een actrice.

Ella hizo su tarea.

Ze heeft haar huiswerk gemaakt.

Ella se hizo enfermera.

Ze werd verpleegster.

Lo hizo él mismo.

Hij heeft het zelf gedaan.

Él se hizo policía.

- Hij is politieagent geworden.
- Hij werd politieagent.

Hizo muy buen tiempo.

Het weer was erg goed.

¿Por qué hizo eso?

Waarom heeft ze dat gedaan?

Me hizo esperar aposta.

Hij liet me expres wachten.

Eso me hizo reír.

Dat bracht me aan het lachen.

Tom hizo lo impensable.

Tom heeft het ondenkbare gedaan.

John se hizo policía.

John is politieagent geworden.

Hizo un buen trabajo.

Ze deed goed werk.

¿Quién te hizo esto?

- Wie heeft je dit aangedaan?
- Wie heeft je dat aangedaan?

Ayer hizo mal tiempo.

Gisteren hebben we slecht weer gehad.

¿Qué tiempo hizo ayer?

Welk weer was het gisteren?

Me hizo amargos reproches.

Ze maakte mij bittere verwijten.

Él se hizo famoso.

Hij werd beroemd.

Ella le hizo feliz.

Ze maakte hem gelukkig.

Tom se hizo católico.

Tom werd katholiek.

Tom hizo muchas preguntas.

Tom stelde veel vragen.

Tom hizo el desayuno.

- Tom maakte ontbijt.
- Tom heeft ontbijt gemaakt.

Hizo alarde de valor.

Hij schepte erover op hoe dapper hij toch was.

Ella lo hizo cuidadosamente.

Zij deed het voorzichtig.

Ella lo hizo rico.

Ze maakte hem rijk.

Tom no lo hizo.

Tom heeft het niet gedaan.

Ella hizo el pino.

Ze stond op haar hoofd.

Nadie me hizo daño.

- Niemand deed me pijn.
- Niemand heeft me pijn gedaan.

Tom hizo su cama.

Tom maakte zijn bed op.

¿Quién te hizo eso?

Wie heeft je dat aangedaan?

- Hizo que los niños se rieran.
- Hizo reír a los niños.

Hij bracht de kinderen aan het lachen.

- Él hizo lo que le dijeron.
- Él hizo lo que le pidieron.

Hij deed wat hem gezegd werd.

- ¿Qué le hizo cambiar su opinión?
- ¿Qué le hizo cambiar de idea?

Wat heeft hem van gedacht doen veranderen?

Hizo una declaración muy profunda.

Ze deed een zeer diepgaande uitspraak

Nada de esto se hizo.

Niets van dit alles werd gedaan.

Se hizo la resonancia, claro.

Hij kreeg natuurlijk de scan.

No hizo nada un rato,

deed niets gedurende een tijd,

Y eso les hizo felices.

en dat maakte hen gelukkig.