Examples of using "Mismo" in a sentence and their dutch translations:
Ik dacht ook zo.
Oordeel zelf.
Het is altijd hetzelfde.
Hij heeft het zelf gedaan.
U hebt dezelfde fout gemaakt.
Kosten ze allemaal hetzelfde?
Ga nu.
En nu,
Wees jezelf.
Wees jezelf.
Probeer het zelf maar.
Ik dacht hetzelfde.
Doe het zelf!
Ik wil hetzelfde.
Ik dacht hetzelfde.
Ze begonnen tegelijkertijd.
Ik ga meteen aan de slag.
- Ik schaam me voor mezelf.
- Ik ben beschaamd over mezelf.
Ze komen uit hetzelfde land.
- Stop hier.
- Blijf hier staan.
Als twee mensen hetzelfde doen, is het niet hetzelfde.
We zitten in hetzelfde schuitje.
We staan aan dezelfde kant.
Dat werkt hier ook.
Respecteer jezelf.
Hij heeft het zelf gedaan.
Geloof in jezelf.
Doe het zelf.
- Je zou dat nu moeten doen.
- Dat zou je nu moeten doen.
We arriveerden tegelijkertijd.
Ik weet het zelf.
Gelijke monniken, gelijke kappen.
Ik werk zelfs op zondag.
- Hij sprak in zichzelf.
- Hij praatte tegen zichzelf.
Red jezelf.
Ik heb het zelf gemaakt.
Op dit moment zijn we bezig.
Het is allemaal hetzelfde!
We zijn op dezelfde dag geboren.
Gij hebt dezelfde fout gemaakt.
- Ken jezelf.
- Ken jezelf!
Ik praat tegen mezelf.
- Denkt Tom er ook zo over?
- Voelt Tom zich ook zo?
Nu voel ik hetzelfde.
Trek je plan.
Dat is niet hetzelfde.
- Ja, ik kom dadelijk.
- Ja, ik kom eraan.
Ik heb het zelf gezien.
Kom dadelijk naar hier.
Iedereen denkt hetzelfde.
Het is altijd hetzelfde.
Ken jezelf.
Ik haat mijzelf.
Doe het nu onmiddellijk.
Maak dezelfde fout niet nog eens.
Ik denk dat u het zelf zou moeten lezen.
We zitten allemaal in hetzelfde schuitje.
Bedien u.
Ik kan alleen voor mezelf praten.
Hetzelfde en nog erger.
En dat doen wij ook.
wil ik hier vandaag
Jullie avontuur begint zo ongeveer nu.
Heb vertrouwen in jezelf.
Heeft u het zelf gemaakt?
Ze begonnen tegelijkertijd.
- Ik vraag je dezelfde vraag.
- Ik stel je dezelfde vraag.
- Ik vraag je hetzelfde.
Zitten we in hetzelfde hotel?
Ik heb precies hetzelfde woordenboek.
Moet hij meteen weg?
Tom vroeg zich hetzelfde af.
Hetzelfde geldt voor Tom.
- Dat hoeft u niet meteen te doen.
- Je hoeft het niet meteen te doen.
Ik heb het werk zelf afgemaakt.
Ik heb nu een zuster nodig.
We zitten in hetzelfde schuitje.
- Ik woon nu in Dublin.
- Ik woon tegenwoordig in Dublin.
We hebben het op het moment erg druk.