Examples of using "Ayer" in a sentence and their dutch translations:
Hij is gisteren overleden.
Hij is gisteren overleden.
Gisteren?
Gisteren was ik ziek.
- Wat heb je gisteren gedaan?
- Wat heeft u gisteren gedaan?
- Wat hebben jullie gisteren gedaan?
Waar ben je gisteren geweest?
- Ik ben er gisteren naartoe gegaan.
- Ik ging daar gisteren heen.
Gisteren was het koud.
- Waar ben je gisteren geweest?
- Waar was je gisteren?
Gisteren was het donderdag.
Het was heet gisteren.
Ik heb gisteren vis gegeten.
Gisteren was het bewolkt.
Ik heb hem gisteren geholpen.
Ik kwam hier gisteren aan.
Gisteren was ik ziek.
Hebt ge gisteren gestudeerd?
Heb je gisteren gewerkt?
- Ik ben gisteren aangekomen.
- Ik kwam gisteren aan.
- Ik kwam hier gisteren.
- Ik ben hier gisteren gekomen.
- Het sneeuwde gisteren.
- Gisteren viel er sneeuw.
Hij is gisteren overleden.
Gisteren regende het.
- We hebben elkaar gisteren gesproken.
- We hebben gisteren gesproken.
Ik ben gisteren betaald.
Ik heb hem gisteren gebeld.
Waar ben je gisteren geweest?
- Heb je gister baseball gespeeld?
- Heb je gisteren baseball gespeeld?
- Waart ge gisteren thuis?
- Was je gisteren thuis?
- Gisteren heb ik een boek gekocht.
- Gisteren kocht ik een boek.
Ze heeft gisteren groenten gekocht.
Gisteren was er een aardbeving.
Ik heb de fiets gisteren gerepareerd.
- Ik heb gisteren je brief gekregen.
- Ik heb gisteren uw brief gekregen.
Heb je gisteren getennist?
Was je gisteren thuis?
Ik heb gisteren uw brief gekregen.
Uw moeder is gisteren overleden.
Ik ben gisteren in Tokio aangekomen.
Gisteren ben ik vroeg opgestaan.
Gisteren ben ik vroeg opgestaan.
De begrafenis was gisteren.
Ze gingen gisteren vissen.