Translation of "Dices" in Dutch

¿Qué dices?

Wat zeg je?

No es lo que dices, sino cómo lo dices.

Het is niet wat je zegt, maar hoe je het zegt.

¿Por qué dices eso?

Waarom zeg je dat?

Entiendo lo que dices.

- Ik begrijp wat je zegt.
- Ik snap wat je zegt.

Oigo lo que dices.

Ik hoor wat je zegt.

Lo que dices es cierto.

Wat je zegt is waar.

¿Por qué no dices nada?

Waarom zeg je niks?

Asumo que dices la verdad.

Ik veronderstel dat ge de waarheid zegt.

Normalmente, lo que dices es verdad.

Wat je zegt is meestal waar.

¿Por qué me dices todo esto?

Waarom vertel je me dit allemaal?

Tom no entiende lo que dices.

Tom begrijpt niet wat jij zegt.

¡Ten cuidado con lo que dices!

Wees voorzichtig met wat je zegt!

Ten cuidado con lo que dices.

Let op met wat hij zegt.

- ¿En serio?
- ¿Dices eso en serio?

- Echt?
- Meen je dat echt?
- Meent u dat echt?

Todo lo que dices es perfectamente correcto.

Alles wat je zegt, is volkomen correct.

Pienso que lo que dices es verdad.

Ik denk dat wat jij zegt waar is.

Puede que sea tal y como dices.

Misschien is het zoals je zegt.

- Si vos decís.
- Si tú lo dices.

Als jij het zegt.

Es más o menos como tú dices.

Het is min of meer zoals je zegt.

No entiendo realmente lo que me dices.

Ik begrijp echt niet wat je me aan het zeggen bent.

Sólo lo haré si me dices la verdad.

Ik zal het alleen doen wanneer je me de waarheid vertelt.

[en inglés] Entonces dices que el crimen más grande

Je zegt dat de ergste misdaad...

La verdad es que es totalmente como tú dices.

De waarheid is dat het helemaal is zoals je zegt.

¿Por qué dices que quieres caminar en el parque?

Waarom zeg je dat je in het park wilt wandelen?

Lo que tú dices no me hace ningún sentido.

Wat je zegt is onzin volgens mij.

- ¿De qué estás hablando?
- ¿De qué hablas?
- ¿Pero que dices?

- Waar heb je het over?
- Waar praat je over?
- Waar hebt u het over?
- Waar praten jullie over?
- Wat bedoel je daarmee?

Mientras estamos esperando, ¿por qué no me dices qué pasó?

Waarom vertel je me niet, terwijl we wachten, wat er is gebeurd?

- Lo que dices es cierto.
- Lo que decís es cierto.

Wat je zegt is waar.

¡Según yo me acuerdo, eso no pasó como tú dices!

Naar ik mij herinner, gebeurde dat niet zoals jij het zegt!

Miente todo lo que quieras, pero recuerda lo que dices.

Lieg zoveel ge wilt, maar onthou wat ge zegt.

Por lo que dices, ha de ser un gran escritor.

Afgaand op wat je zegt, moet hij een goede schrijver zijn.

- Comprendo lo que me decís.
- Comprendo lo que me dices.

Ik begrijp wat ze zegt.

Lo que dices dista mucho de lo que él me dijo.

Wat jij zegt ligt ver af van wat hij me vertelde.

Ten cuidado con lo que dices, Andrea; las paredes tienen oídos.

Wees voorzichtig met wat je zegt, Andrea: de muren hebben oren.

Si dices que me amas, también debes amar a mi perro.

Als je zegt dat je van me houdt, moet je ook van mijn hond houden.

Si tú dices "te amo", entonces te diré lo mismo a ti.

Als jij nou zegt: "Ik hou van jou," dan zeg ik dat ook tegen jou.

Si dices "yo te quiero", yo también te diré estas tres palabras.

Als jij nou zegt: "Ik hou van jou," dan zeg ik dat ook tegen jou.

- Si te entra sueño, me lo dices, ¿vale?
- Si os amodorráis, avisáis, ¿eh?

Als je slaperig wordt, dan moet je het zeggen hoor.

Hablas tan rápido que no puedo entender una palabra de lo que dices.

- Je spreekt zo snel dat ik geen woord van wat je zegt, versta
- Je spreekt zo snel dat ik geen woord versta van wat je zegt.

Y lo que es peor, cuando dices: "¿Oyes a los medios hablar sobre esto?"

En nog erger, als je vraagt: "Hoor je de media hierover praten?"

- No entiendo nada de lo que estás diciendo.
- No entiendo nada de lo que dices.

Ik begrijp niets van wat je zegt.

- Nunca me dices nada.
- Nunca me decís nada.
- Nunca me cuentas nada.
- Nunca me contáis nada.

Jullie vertellen me nooit iets.

- No comprendo lo que estás diciendo.
- No entiendo lo que dices.
- No entiendo lo que dice usted.

- Ik begrijp niet wat je zegt.
- Ik begrijp niet wat u zegt.

- Entiendo lo que usted dice.
- Estoy escuchando lo que decís.
- Escucho lo que estás diciendo.
- Oigo lo que dices.

Ik hoor wat je zegt.

- ¿En serio?
- ¿Hablas en serio?
- ¿Estás hablando en serio?
- ¿Está hablando en serio?
- ¿Es en serio?
- ¿No estás bromeando?
- ¿Dices eso en serio?

- Meen je dat echt?
- Meent ge dat?

- La gente aceptará su idea con mayor facilidad si usted les dice que Benjamin Franklin lo dijo primero.
- La gente aceptará tu idea con más facilidad si les dices que Benjamin Franklin lo dijo antes.

Mensen zullen je idee sneller aanvaarden als je hen zegt dat Benjamin Franklin het het eerst gezegd heeft.

- ¿Me estás diciendo que mi vida está en peligro?
- ¿Dices que mi vida está en peligro?
- ¿Estás diciendo que mi vida corre peligro?
- ¿Estás diciendo que mi vida está en peligro?
- ¿Estás diciendo que estoy en peligro?

Zeg je dat mijn leven in gevaar is?