Examples of using "торт" in a sentence and their dutch translations:
- Ik was cake aan het bakken.
- Ik was een cake aan het bakken.
Ik was een cake aan het bakken.
Zal er taart zijn?
Wilt u wat taart?
De taart is vers.
Je taart is heerlijk.
Mary bakt een taart.
Maria versierde de taart.
Tom heeft een taart meegebracht.
De cake is in de keuken.
Ze houdt van taart.
Mijn moeder maakt een taart.
Deze cake is erg zoet.
Ik hou van chocoladetaart.
Tom houdt van bananentaart. Daarentegen houdt Mary van chocoladetaart.
Uw taart is nog niet op.
Ze verdeelde de taart in vijf stukken.
De Schwarzwalder kersentaart is een natuurlijk afrodisiacum.
Ik weet niet wie de taart heeft gemaakt.
Ik ben van plan een taart te bakken voor Maria's verjaardag.
Ik zag mijn moeder de taart verstoppen.
Een taart in gelijke stukken snijden is nogal moeilijk.
Zet alsjeblieft wat kaarsen op de verjaardagstaart.
Wie heeft dit gebak gemaakt?
Ze proefde van de cake om te zien of hij zoet genoeg was.
Zij sneed de taart in 6 stukken en gaf aan elk kind een stuk.
Ik ben vergeten een verjaardagstaart te kopen.
- Ze heeft voor mij een cake gebakken.
- Ze bakte een cake voor mij.