Examples of using "знаем" in a sentence and their dutch translations:
- Wij kennen jou.
- Wij kennen u.
- Wij kennen jullie.
We weten het.
We weten het niet.
We kennen hem.
- Kennen we jullie?
- Kennen we je?
- Kennen we jou?
- Kennen we u?
Wij weten het allebei.
- We weten niets.
- We weten van niets.
We kennen je allemaal.
We kennen hem niet.
We kennen haar niet.
We weten dat.
We kennen haar.
We kennen hem.
We weten genoeg.
We weten waarom.
Wij kennen jou.
Wij kennen jullie.
We zijn bekend met het gedicht.
We kennen het verhaal.
Wij kennen jou.
Wij spreken Frans.
We weten dat je vegetariër bent.
We weten waar je geweest bent.
We weten wat we zijn, maar niet wat we kunnen zijn.
We weten dat je er bent.
Wat weten we over Tom?
We kennen haar al jaren.
We weten wat er daarna gebeurde.
We weten dat jullie pijn hebben.
We weten wat Tom wil.
We weten dat je er bent.
Er zijn bekende bekendheden: er zijn dingen waarvan we weten dat we ze weten. We weten ook dat er bekende onbekendheden zijn, dat wil zeggen dat we weten dat er dingen zijn die we niet weten. Maar er zijn ook nog onbekende onbekendheden, dat zijn dingen waarvan we niet weten dat we ze niet weten.
We kennen allemaal het gezegde:
Wij weten het allebei.
We kennen hem niet.
We kennen dit liedje.
We weten wat we willen.
- Dit weten we.
- Dit is wat we weten.
We weten allemaal waarom.
We weten niet waarom.
Dat weten we niet zeker.
We kennen haar niet.
We kennen hem niet.
We kennen Maria's vader.
We weten dat Tom werd gewurgd.
We weten niet waar hij is.
We weten dat je hier bent.
We weten dat Tom hier is.
We weten wat je gedaan hebt.
We weten niet waar zij is.
We kennen haar al jaren.
We kennen elkaar niet.
We weten niet veel over het coronavirus.
We kennen elkaar niet.
Nu weten we niet wat te doen.
We denken dat we weten waar Tom is geweest.
- We weten niet veel over Tom.
- We weten weinig over Tom.
hoeveel weten we eigenlijk over onze oceanen?
Hoeveel weten we nou eigenlijk over onze oceanen?
We weten er nog zo weinig over.
We kennen ze amper.
Kennen we elkaar?
Nu weten we niet wat te doen.
We weten niets over Istanboel.
We weten niet hoe we Tom moeten helpen.
Wij kennen de bestemming nooit.
We weten dat dit niet gaat werken.
We weten dat de zon groter is dan de aarde.
We weten dat we werk te doen hebben.
We kennen elkaar al jaren.
We weten genoeg over de mechanica van hoe ze werken
We weten dat ze in Canada is geboren.
- Wij tweeën weten dat jullie tweeën liegen.
- We weten beiden dat jullie allebei liegen.
Nu weten we niet wat te doen.
We weten dat de zon groter is dan de aarde.
We weten niet of hij komt of niet.
Dat is alles wat we weten over Tom.
We weten niet wanneer deze wereld ontstaan is.
Hoe meer we leren, hoe meer we weten.
- We weten niet eens of het waar is.
- Men weet niet eens of het waar is.