Examples of using "готовила" in a sentence and their dutch translations:
- Wat heb je voorbereid?
- Wat hebt u voorbereid?
- Wat hebben jullie voorbereid?
- Wat hebben jullie gekookt?
- Wat hebt u gekookt?
- Wat heb je gekookt?
- Wat heb je zitten koken?
- Wat hebt u zitten koken?
- Wat hebben jullie zitten koken?
Maria maakte ontbijt.
Zij maakte ontbijt.
Maria heeft nog nooit een kalkoen gekookt.
Omdat jij hebt gekookt, zal ik de afwas doen.