Examples of using "Banana" in a sentence and their dutch translations:
Ik eet een banaan.
Ik eet een banaan.
Wil je een banaan?
Deze banaan is bedorven.
Ik eet een banaan.
Apen zijn gek op bananen.
Deze banaan is rot.
De banaan is zoet.
Ik wil geen banaan.
Tom eet een banaan.
Hij gleed uit over een bananenschil.
Hij gooide de banaan weg.
Heb je een bananentaart gegeten?
Een banaan is geel.
Tom gleed uit over een bananenschil.
Ik gaf mijn hond nooit een banaan te eten.