Examples of using "Zabił" in a sentence and their dutch translations:
- Hij heeft hem vermoord.
- Hij vermoordde hem.
- Hij heeft hem gedood.
- Hij doodde hem.
De boogschutter doodde het hert.
Iemand heeft Tom vermoord.
- Wie heeft Tom gedood?
- Wie heeft Tom vermoord?
- Tom heeft Maria niet vermoord.
- Tom heeft Maria niet gedood.
Mijn kat heeft een eekhoorn gedood.
Tom sloeg Mary dood met een baseballknuppel.
Iets heeft hem vermoord en hem de grot ingesleept.
...en dat is een van de redenen, geloof ik... ...dat er nog nooit een mens is gedood door een orang-oetang.