Translation of "Rodzinę" in Dutch

Mam rodzinę.

Ik heb een familie.

Czas nakarmić jej rodzinę.

Tijd om haar gezin te voeden.

Pracowałem ciężko aby utrzymać moją rodzinę.

Ik heb hard gewerkt om mijn familie te onderhouden.

Mary poprosiła swoją rodzinę o pożyczkę.

- Marie vroeg haar familie om een lening.
- Marie heeft haar familie om een lening gevraagd.
- Marie heeft een lening aangevraagd bij haar familie.
- Marie vroeg een lening aan bij haar familie.

Doskonałe miejsce, by założyć rodzinę w długie zimowe wieczory.

De perfecte plek om een gezin te beginnen tijdens de lange winternacht.

To też okazja na wzmocnienie więzi, które spajają taką dużą rodzinę.

Het is ook een kans om de familiebanden te versterken.

Martwisz się o rodzinę i dziecko. Wcześniej nie byłem zbyt sentymentalny wobec zwierząt.

Maakt je zorgen om je familie, je kind. Ik had me nooit echt om dieren bekommerd.