Examples of using "‘no’" in a sentence and their dutch translations:
Nee, nee en nogmaals nee!
Nee, nee en nogmaals nee!
Nee, nee en nogmaals nee!
Nee betekent nee.
Nee, natuurlijk niet.
Nee betekent nee.
Nee, ga zitten.
Kom je of niet?
Nee, ik vrees van niet.
Nee, wacht, laat maar.
Neen!
Nee.
Nee?
Nee, ik ben moe.
Nee, ik ben een Engelsman.
Nee, ik weet het niet.
Nee, meneer, ik ben Duits.
maar nee.
O nee, niks.
- Nee, bedankt.
- Nee, dank u.
Waarom niet?
Nee, papa.
O nee!
Geen probleem!
- Blijkbaar niet.
- Kennelijk niet.
Misschien niet.
Nee, waarom?
Waarschijnlijk niet.
Maar nee.
Niet doen, Sam!
Nee, bedankt. Ik zit vol.
Neen, ik ben niet gegaan.
Nee, ik ben niet gek.
Je kan niet "nee" zeggen.
Zeg gewoon ja of neen.
Tom zei nee.
Nee! Ik haat broccoli!
Natuurlijk niet.
Nee, dit gaat niet werken.
Het werkt iedere keer, niet?
Of niet.
Wacht eens, kijk.
Ja en nee.
Nee, ik begrijp het niet.
"Nooit!" "Natuurlijk niet."
Ja of neen?
Ik hoop van niet.
En hoezo niet?
Laten we dat niet hopen.
Nerveus? Ik? Nee!
"Nee," herhaalde de Engelsman.
Ik denk het niet.
Neen, niet echt.
Natuurlijk niet!
Nee, ik ben moe.
- Blijkbaar niet.
- Ik denk van niet.
Je meent het, nietwaar?
Nee, ik ben het ermee eens.