Translation of "Wandern" in Dutch

0.043 sec.

Examples of using "Wandern" in a sentence and their dutch translations:

Ich bin wandern gegangen.

- Ik ben gaan wandelen.
- Ik ging wandelen.

Mein Opa geht gerne wandern.

Mijn opa houdt van wandelen.

Viele Menschen wandern ziellos durchs Leben.

Veel mensen dwalen doelloos door het leven.

- Wanderst du?
- Wandert ihr?
- Wandern Sie?

- Wandelt u?
- Gaat u op trektocht?

Jede Nacht wandern sie ihr Territorium ab.

Elke nacht patrouilleren ze in hun leefgebied.

Seid ihr alle bereit, wandern zu gehen?

Zijn jullie allemaal klaar om te gaan wandelen?

Wir haben vor, morgen wandern zu gehen.

We zijn van plan morgen te gaan wandelen.

Ich gehe gern in den Bergen wandern.

Ik hou ervan om in de bergen rond te trekken.

Wenige Elefanten würden freiwillig nach Europa wandern.

Weinig olifanten zouden vrijwillig naar Europa trekken.

Die Augen wandern hin, wo des Herzens Wunsch ist.

De ogen zijn de vensters van de ziel.

- Mein Opa geht gerne wandern.
- Mein Großvater geht gerne spazieren.

Mijn opa houdt van wandelen.

- Manchmal ist es zu heiß zum Wandern.
- Manchmal ist es zu heiß zum Spazierengehen.

Soms is het te heet om te wandelen.

"Wie lange braucht man, um von hier nach Wien zu wandern?" "Tut mir Leid, ich bin nicht von hier."

"Hoeveel tijd is er nodig om te voet naar Wenen te gaan?" "Excuseer, ik ben niet van hier."