Examples of using "Seinen…" in a sentence and their dutch translations:
Ken je zijn broer?
Hij heeft zijn snor afgeschoren.
Ze vertaalde zijn zin.
- Ieder zijn ding.
- Over smaak valt niet te twisten.
Tom woont bij zijn ouders.
Ik bewonder zijn moed.
Ik ben zijn naam vergeten.
Tom woont bij zijn ouders.
Ken jij zijn oudere broer?
Hij heeft zijn fout erkend.
- Zij scheurde zijn brief in vele stukjes.
- Zij verscheurde zijn brief.
Maak Tom blij.
Hij heeft zijn fout erkend.
Maar snelheid heeft ook een prijs.
Hij verdient zijn boterham.
Hij onderbrak zijn zin.
Iedereen kent zijn naam.
Ik ben jaloers op zijn succes.
Tom is zijn auto aan het wassen.
Hij gaf zijn ouders antwoord.
Hij haat zijn buurman.
Ik bewonder zijn moed.
Ik versta dat hij kwaad is.
Hij schilt zijn appel.
- Ik ken zijn naam.
- Ik weet zijn naam.
- Hij is zijn naam kwijt.
- Hij is zijn naam vergeten.
We vierden zijn verjaardag.
Hij breidde zijn onderzoeksterrein uit.
Tom is zijn potlood kwijt.
Tom opende zijn mond.
Tom helpt zijn collega's.
- Kent ge zijn broer?
- Ken je zijn broer?
Hij veegde zijn hoed.
Ken je zijn vader?
Tom bezweek aan zijn verwondingen.
Ik heb haar naam nodig.
Tom houdt van zijn bamboehek.
Hij morste zijn koffie.
Ieder voordeel heeft zijn nadeel.
Je had zijn advies moeten aannemen.
Hij is alweer zijn paraplu kwijt.
De meeste jongens weten hoe hij heet.
Hij kon zijn eigen ogen niet geloven.
Eerst trok John zijn jas aan, en toen pakte hij zijn hoed.
Kent ge toevallig niet zijn naam?
Zijn naam ben ik helemaal vergeten.
- Tom gaf zijn fout niet toe.
- Tom heeft zijn fout niet toegegeven.
Hij zei tegen zijn troepen:
, voerde Ney het bevel over zijn linkervleugel.
Maar velen zochten zijn troon.
- Mike heeft zijn hond Spike genoemd.
- Mike noemde zijn hond Spike.
Hij woont bij zijn ouders.
Ik ken zijn naam niet.
Tom stootte z'n teen.
Tom trok zijn zwemkleding aan.
Het schip gooide zijn anker uit.
- Weet je zijn naam niet?
- Weet je niet hoe hij heet?
Ik wacht op zijn telefoontje.
Wie zou hem kunnen vervangen?
Hij heeft zijn basisplaats verloren.
Zij lachten over zijn fout.
- Ik ben zijn naam vergeten.
- Ik ben haar naam kwijt.
- Ik ben zijn naam kwijt.
Ieder voordeel heeft zijn nadeel.
Ze lachte om zijn grap.
Hij zette zijn hoed af.
Tom morste zijn koffie.
Tom wil een rijbewijs halen.
Hij verliest steeds zijn paraplu.
Ken jij zijn oudere broer?