Translation of "Lief" in Dutch

0.021 sec.

Examples of using "Lief" in a sentence and their dutch translations:

Er lief.

- Hij rende weg.
- Hij rende.
- Hij liep.

Sie lief.

Ze liep.

- Mary rannte.
- Maria lief.

- Maria rende.
- Maria was aan het rennen.

- Er rannte.
- Er lief.

- Hij rende.
- Hij liep.

Niemand lief vor ihm.

Niemand rende voor hem uit.

Wie lief der Test?

Hoe is je examen gegaan?

- Sie lief.
- Sie rannte.

Ze rende weg.

Alles lief nach Plan.

Alles is volgens plan verlopen.

Der Hund lief weg.

De hond liep weg.

- Tom lief beständig auf und ab.
- Tom lief unablässig hin und her.

Tom bleef heen en weer lopen.

Aber etwas lief schrecklich falsch.

Maar er is iets vreselijk misgegaan.

Tom lief im Adamskostüm herum.

Tom droeg alleen zijn adamskostuum.

Er lief die Treppe hinauf.

Hij liep de trap op.

Er lief um sein Leben.

Hij rende voor zijn leven.

Ich lief um mein Leben.

Ik liep voor mijn leven.

- Niemand lief.
- Niemand ist gelaufen.

Niemand liep.

Tom lief barfuß am Strand.

Tom rende met blote voeten op het strand.

Eine Ratte lief über die Straße.

Er stak een rat de weg over.

Die Sache lief wie am Schnürchen.

De zaak liep van een leien dakje.

Kate lief zum Restaurant meines Vaters.

Kate liep naar het restaurant van mijn vader.

Der Fernseher lief die ganze Nacht.

De tv stond de hele nacht aan.

Er lief schneller als sein Bruder.

Hij liep vlugger dan zijn broer.

Der Lehrer lief die Treppe hinauf.

- De docent liep de trap op.
- De docent rende de trap op.

- Tom lief.
- Tom ging zu Fuß.

Tom liep.

- Tom lief weg.
- Tom ist weggelaufen.

- Tom is weggelopen.
- Tom rende weg.

Er lief ganz schnell zur Tür.

Hij liep heel snel naar de deur.

Alles lief besser als ich erwartet hatte.

- Alles viel erg mee.
- Alles ging beter dan ik had verwacht.

Der Jagdhund lief in Richtung des Waldes.

De jachthond begaf zich naar het bos.

Sie schloss ihren Regenschirm und lief los.

Ze deed haar paraplu dicht en begon te rennen.

Das Schiff lief auf eine Sandbank auf.

- Het schip liep op een zandbank.
- Het schip strandde op een zandbank.

Der Jagdhund lief auf den Wald zu.

- De jachthond begaf zich naar het bos.
- De jachthond liep richting het bos.

Ein dünner Strahl lief in die Glaskanne.

Een dun straaltje liep in de glazen vaas.

- Der Junge lief davon.
- Der Junge rannte weg.

- De jongen liep weg.
- De jongen rende weg.

- Er rannte ins Klassenzimmer.
- Er lief ins Klassenzimmer.

Hij rende het klaslokaal in.

- Ich lief nach Hause.
- Ich rannte nach Hause.

- Ik rende naar huis.
- Ik ben naar huis gerend.

- Der Hund lief weg.
- Der Hund rannte weg.

De hond liep weg.

Die Fernstraße lief in einer langgezogenen Kurve weiter.

De autoweg ging verder in een wijde boog.

Aber sobald sie die Hunde sah, lief sie los.

maar zodra ze de honden zag ging ze er vandoor.

- Sie wurde rot.
- Sie errötete.
- Sie lief rot an.

Zij werd rood.

Tom lief den Marathon in weniger als fünf Stunden.

Tom liep de marathon in minder dan vijf uur.

Sie fing an zu schreien, und ich lief weg.

Ze begon te schreeuwen, en ik liep weg.

Er lief nicht schnell genug, um den Zug zu bekommen.

Hij rende niet snel genoeg om de trein te halen.

- Tom rannte um sein Leben.
- Tom lief um sein Leben.

Tom rende voor zijn leven.

Ein unbekannter Mann lief auf dem Trottoir hin und her.

Een onbekende man stapte op het voetpad heen en weer.

Ich wollte ihn schlagen, aber er lief vor mir weg.

Ik wou hem slaan, maar hij liep van mij weg.

Fröhlich vor sich hin pfeifend, lief er die Straße entlang.

Vrolijk fluitend voor zichzelf liep hij door de straat.

Er lief so schnell, wie seine Glieder ihn tragen konnten.

Hij rende zo snel als zijn ledematen hem konden dragen.

- Sie wurde rot.
- Sie errötet.
- Sie errötete.
- Sie lief rot an.

Zij werd rood.

Maria lief weinend davon und schlug ihre Zimmertür hinter sich zu.

- Mary rende huilend weg en sloeg de deur van haar slaapkamer dicht.
- Mary rende huilend weg en sloeg de deur van haar slaapkamer toe.

- Er rannte schneller als sein Bruder.
- Er lief schneller als sein Bruder.

Hij liep vlugger dan zijn broer.

- Tom rannte, so schnell er konnte.
- Tom lief, so schnell er konnte.

Tom rende zo snel als hij kon.

- Tom ging nach Hause.
- Tom ging zu Fuß nach Hause.
- Tom lief heim.

- Tom liep naar huis.
- Tom is naar huis gelopen.
- Tom is naar huis gewandeld.
- Tom wandelde naar huis.

- Der Dieb flüchtete in Richtung Bahnhof.
- Der Dieb lief in Richtung Bahnhof davon.

De dief rende weg in de richting van het station.

- Kate lief zum Restaurant meines Vaters.
- Kate rannte bis zum Restaurant meines Vaters.

- Kate liep naar het restaurant van mijn vader.
- Kate rende naar het restaurant van mijn vader.

Als ich die Nachrichten im Radio hörte, lief es mir kalt den Rücken hinunter.

Toen ik de informatie op de radio hoorde werd ik heel erg bang.

- Wie lief deine Reise?
- Wie war deine Reise?
- Wie war eure Reise?
- Wie war Ihre Reise?

Hoe was uw reis?

- Ein Schwall von Schweiß begann mein Gesicht herabzuströmen.
- Ein Wasserfall von Schweiß lief von meinem Gesicht herunter.

Een waterval van zweet stroomde naar beneden over mijn gezicht.

- In dem Moment, da er mich sah, rannte er davon.
- Sobald er mich gesehen hatte, lief er weg.

Zodra hij mij zag, liep hij weg.

Er lief mit der Frau seines besten Freundes fort und von da an hörte man nichts mehr von ihm.

- Hij ging met de vrouw van zijn beste vriend aan de haal en sindsdien heeft men niets meer van hem gehoord.
- Hij ging er met de vrouw van zijn beste vriend vandoor en sindsdien heeft men niets meer van hem gehoord.

- Sie wurde rot.
- Sie errötet.
- Sie errötete.
- Sie lief rot an.
- Sie wird rot.
- Sie rötet sich.
- Sie rötete sich.

Zij werd rood.

Deshalb war er sicher überrascht, dass Menschen ihn so schlecht behandelten und auf ihn schossen. Deshalb lief er nicht sofort weg.

...dus hij was verbaasd dat mensen hem zo slecht behandelden... ...en op hem schoten, dus hij rende niet meteen weg.

- In dem Moment, als er mich sah, rannte er weg.
- Sobald er mich gesehen hatte, lief er weg.
- Sobald er mich sah, rannte er weg.

- Zodra hij mij zag, liep hij weg.
- Hij rende weg zodra hij mij zag.

Maria wurde aus dem Beruf, den sie zwanzig Jahre lang ausgeübt hatte, entlassen. Zwei Stunden später lief sie vor ein fahrendes Auto und war tot.

Maria werd ontslagen uit het beroep dat ze twintig jaar had beoefend. Twee uur later rende ze voor een rijdende auto en was dood.

- Mir ist ein Hund bis nach Hause gefolgt.
- Ein Hund lief mir bis zu meinem Hause nach.
- Ein Hund folgte mir bis zu meinem Hause nach.

Een hond volgde me naar mijn huis.