Examples of using "Karten" in a sentence and their dutch translations:
Laten we kaart spelen.
Laat je kaarten zien.
Hij kaart graag.
Laten we kaart spelen.
Je moet je kaarten op tafel leggen.
Tom en Mary spelen kaarten.
Op zondag spelen we dikwijls kaart.
Ze eten zonnebloempitten onder het kaarten.
Jan, wat zijn dat voor kaarten?
"Ik ben gek op kaarten." "Ik ook."
"Ik ben gek op kaarten." "Ik ook."
Ze zaten om de tafel te kaarten.
Het lot mengt de kaarten, wij spelen.
Het is Toms beurt om de kaarten te delen.
"Ik heb zin om te kaarten." "Ik ook."
Ik heb een paar kaarten voor rij 15.
We gingen in de rij staan om aan kaarten voor het concert te komen.
Ik heb twee kaartjes voor het concert. Wil je mee?
Met zulk weer blijven we thuis en kaarten we.
Kaartjes voor de wedstrijd van vandaag gingen als warme broodjes over de toonbank.
Je kan niet verdwaald raken in grote steden; er zijn overal kaarten!
Tickets zijn geldig voor twee dagen, inclusief de dag waarop ze zijn aangekocht.
Maar zolang we platte kaarten blijven gebruiken, blijven we ook geconfronteerd met de toegevingen van de projecties. Maar onthoud: